In den beginne vervaardigde de Nederlandsche Machinefabriek E.H. Begemann voornamelijk eenvoudige werktuigen en technisch ijzergietwerk, zoals machine-onderdelen, tandwielen en gietijzeren kolommen en roosters. Spoedig werden diverse gereedschapswerktuigen (voornamelijk kleine draaibanken, schaafbankjes en boormachines voor hand- en stoomkracht) aan het leveringsprogramma toegevoegd. Daarnaast werden ook drijfwerk-componenten gefabriceerd, zoals assen, kussenblokken, lagerstoelen, consoles, muurkasten en hangers, en riemschijven.
Het Begemann-fabrieksterrein in 1876.
In 1875 bouwde Begemann zijn eerste stoommachine. Deze werd geleverd met een verticaal keteltje, dat elders was ingekocht. Pas drie jaar later, in 1878, begon Begemann zelf ook stoomketels te maken.
De fabrieksuitrusting was in deze tijd nog zeer simpel. Het in 1872 van Güstav Brückenhaus overgenomen fabriekje omvatte twee bedrijfsgebouwen: een machinefabriek en een íjzergieterij. ln de machinefabriek werden de benodigde verspanende bewerkingen verricht. De werktuigen hier werden gedreven door een stoommachientje van niet meer dan 4 pk. De eerste machinale uitrusting zal dus wel heel beperkt geweest zijn: een of twee draaibanken, enkele boormachientjes en een schaafbank. Veel meer valt er niet aan te drijven met een zo kleine krachtbron. Verder vond in de machinefabriek het bankwerk plaats (voornamelijk handmatig zagen, vijlen, hakken, kappen, gudsen en slijpen) en natuurlijk ook de montage van de produkten (stelwerk).
In 1873 al verving Begemann de stoommachine door een iets grotere, namelijk een verticale locomobiel van 6 pk, geleverd door Backer & Rueb uit Breda. Dit type machine was net dat jaar met een prijs bekroond op de Wereldtentoonstelling van Wenen.
Naast het verspanend werk was ook de plaatbewerking in de machinefabriek ondergebracht. De eerste ketelonderdelen werden dus ook hier gefabriceerd. Het samenklinken van stoomketels geschiedde echter - wegens de afmetingen - buiten, een tamelijk primitieve werkwijze.
De gieterij kende drie afdelingen, van west naar oost: de vormeríj, het ovenhuis (met een koepeloven voor het smelten van het te vergieten ijzer) en de bramerij, waar gereed gietwerk met de hand werd gepoetst (van gietbramen en gietlopen ontdaan). Buiten, achter het gieterijgebouw, stonden onder een afdak de koperoventjes. Hier werd vooral brons gesmolten, voor lagerschalen en voor stoomappendages, zoals plugkranen.
Het woonhuis, aan de noordzijde tegen de machinefabriek aangebouwd werd bewoond door E.H. Begemann zelf. Het kwam in 1873 gereed. Achter het huis ligt een idyllische tuin.
In 1875 deed Begemann de ijzergieteríj over aan Jhr Feith. Alle gietwerk voor Begemann werd verder aan Feith uitbesteed. In 1882 verkocht Feith de gieterij aan A. van Loon. Korte tijd later, in 1885, besloot Begemann de gieterij van Van Loon te huren, om (weer) in eigen beheer te gaan gieten. In 1896 kocht Begemann de gieterij terug.
De machinefabriek bleek al spoedig te klein, zeker ook omdat men de ketelfabricage geheel onder dak wilde brengen. Uitbreiding was dus noodzakelijk. In 1879 werd eerst een nieuwe draaierij achter de oorspronkelijke machinefabriek bijgebouwd, met een nieuwe machinekamer, waar een 30 pk stoommachine en een grotere stoomketel werden opgesteld.
Het Begemann-fabrieksterrein in 1880.
De nieuwe draaierij was een driebeukig gebouw van 20 bij 11 meter, met een zaagtand-dak. Dit bouwdeel vormde tot de sloop van Begemann in 1993 het oudste nog bewaard gebleven deel van het complex. Bij de bouw van de nieuwe draaierij werden (goedkoop ingekochte) oude gietijzeren ramen gebruikt. Aan de voorzijde had de draaierij een grote poort, die uitkwam op de voorplaats aan de Kanaaldijk, zodat ook het grootste werk (een complete stoomketel) makkelijk naar buiten gerold kon worden.
Op de voorplaats verrees eveneens in 1879 een houten gebouwtje, dat een kantoor en een aparte modelmakerij huisvestte. Begemann beschikte weliswaar niet meer over een eigen gieterij, maar de modellen werden natuurlijk wel zelf gemaakt en aan loongieter Feith ter beschikking gesteld. De modellen werden opgeslagen op de zolder van de oorspronkelijke machinefabriek.
In 1880 werd achter de nieuwe draaierij nog een smederij uitgebouwd. Met de groei van de stoommachinebouw ontstond meer en meer behoefte aan smeedstukken, zoals krukken, krukassen, schuifstangen en dergelijke. Inkopen van dergelijk werk was relatief duur en leverde vaak bezwaren voor de levertijd op. De in 1880 opgerichte smederij was tamelijk klein. Toch werd hier in 1882 Begemanns eerste bouwkundig constructiewerk gefabriceerd: de kapspantjes van het ketelhuis voor de broodfabriek "De Leeuw" te Amsterdam.
Het bedrijf groeide snel uit. Meer en meer stoominstallaties (machines én ketels) werden afgeleverd en de outillage moest navenant worden verbeterd. In 1884 werd in een klein vrijstaand gebouwtje aan de zuidwestzijde van het terrein een stoom-platenwals geïnstalleerd, voor het rondbuigen (walsen) van zware ketelplaten. Met een dergelijke machine in huis gaf de fabricage van de reservoirs voor de watertorens van Gorinchem en Alkmaar in 1885 natuurlijk geen enkel probleem!
Het Begemann-fabrieksterrein in 1885.
Aan de noordzijde van de draaierij kwam vervolgens een lage bijbouw voor de bankwerkeríj en stelplaats. De machinekamer uit 1879 kwam hierdoor ineens midden in het complex te liggen. Zo konden de boormachines en de vijlmachines in de bankwerkeríj makkelijk worden aangedreven. Alle gereedschapswerktuigen werden in die tijd immers nog met drijfwerken in beweging gebracht. Elektriciteit kwam bij Begemann in 1893.
Tegen de smederij werd verder een nieuw gebouwtje neergezet voor de modelmakerij, met aanpalend de houtbergplaats. Deze nieuwe modelmakerij lag precies tegenover de gieterij, waardoor het gesjouw met modellen tot een minimum werd beperkt. De gebruikte modellen bleven opgeslagen op de zolder van de oudste machinefabriek. Een speciaal gebouw, enkel voor opslag, zou te duur zijn.
De vrijgekomen modelmakerij uit 1879, naast het kantoor, werd gecombineerd met dit kantoor. Op de 1e etage kwam een tekenzaal. Daar werden alle produkten - machines, ketels, reservoirs, gebouwen - (voor zover nodig) uitgetekend.
Op het achterterrein werd in 1885 een grote vuurwerkerij neergezet, waarnaar de smidsvuren van de constructiewerkers en grofsmeden werden overgebracht. Dit gebouw, 13 bij 27 meter, werd door Begemann in eigen beheer gemaakt. Er zijn enige van de oorspronkelijke tekeningen bewaard gebleven. Het had ijzeren kolommen en dakspanten, met houten wanden. Al het ijzerwerk werd in de oude smederij gemaakt. Het moet voor de smeden wel een genot zijn geweest om naar zo'n ruim gebouw over te kunnen stappen.
Nog één uitbreiding ... in 1884 werd het woonhuis bij de gieterij door de toenmalige eigenaar Van Loon flink vergroot. Kort daarop, in 1885, huurde Begemann de gieterij van Van Loon terug om het gieten zelf weer ter hand te nemen. Het woonhuis kwam daardoor leeg te staan. Overigens belemmerde de uitbreiding van dit woonhuis de vrije toegang tot de hoofdpoort van de machinefabriek in niet geringe mate!
Het Begemann-fabrieksterrein in 1889.
In 1886 werd het (houten) kantoorgebouw verlengd. De gehele voorplaats vïïr de oudste machinefabriek was nu volgebouwd. De tekenzalen der Afdeling Machinefabriek bleven in dit kantoorpand gehuisvest.
Geleidelijk werd plaatwerk belangrijker voor Begemann. Zodoende werd er in 1887 aan de zuidzijde van het fabrieksterrein, tegen de gieterij, een houten loods gebouwd van 9 bij 27 meter, bedoeld voor de vervaardiging van ketels (en grote constructiedelen). Deze nieuwe loods had een vrije uitrit op de Kanaaldijk en de Zuid-Willemsvaart, een niet te onderschatten voordeel gezien de fikse afmetingen van stoomketels. In het leegstaande woonhuis ex-Van Loon kwamen het kantoor en de tekenzaal van de Afdeling Ketelmakerij. De blauwdrukkerij vond je in de voormalige keuken. Het zal vast niet handig geweest zijn, dat de ketelmakerij en de tekenzaal ketelmakerij zo ver uit elkaar lagen ...
De machines in de nieuwe loods werden aangedreven door een eigen stoommachine van 4 pk. De benodigde stoom werd met een lange leiding aangevoerd uit het centrale ketelhuis. Ook dat was niet ideaal uit het oogpunt van efficiëntie. De stoom koelt behoorlijk af in zo'n lange leiding. Gevolg: minder vermogen en hoger steenkoolgebruik.
Met de nu beschikbare machines is het niet verbazend, dat Begemann in 1888 de eerste plaatijzeren brugjes (voor Java) afleverde. De bedrijfsoutillage was hiervoor nu perfect geschikt.
In 1889 werd het machinepark uitgebreid met enkele grote gereedschapswerktuigen, in verband met de opkomende fabricage van centrifugaalpompen. Dat noodzaakte de aanschaf van een nieuwe machinekamer en bijbehorend ketelhuis. De oude 30 pk stoommachine was niet langer toereikend. De nieuwe stoommachine, een zelfgebouwde horizontale &eachte;&eachte;n-cilinder met boring 420 mm en slag 500 mm (fabrieksnummer 103), dreef alle werktuigen in de machinefabriek. Het dak daar hing dan ook vol met drijfwerk. Het opgewekt vermogen van de nieuwe machine was circa 55 pk. De oude machinekamer werd omgebouwd tot bazenkantoor. Het lag mooi centraal in de werkplaatsen.
Een zicht op het Begemann-complex in 1889 getekend door de toenmalige volontair L.W. van Soest
Nevenstaande tekening geeft een uit deze tijd stammend zicht op de fabriek. We kijken over de Zuid-Willemsvaart naar het noordnoordwesten. Geheel links de loods van de ketelmakerij uit 1887, daarnaast de gieterij uit 1872. Op de voorgrond het kantoor en de tekenzaal van de ketelmakerij (1872, uitgebreid 1884). In het midden staat de kantooruitbreiding van 1886 met daarachter de oudste machinefabriek uit 1872, waarvan we eigenlijk alleen de modellenzolder kunnen zien. Achter deze panden steekt trots rokend de schoorsteen van het ketelhuis uit 1889 in de lucht. Even rechts van het midden, met het reclamebord langs de dakgoot, het eerste kantoor uit 1879 en daar weer achter het woonhuis van E.H. Begemann uit 1873. De grote zwarte schoorsteen staat bij de buurman, de Fa. Bogaers, een textielfabriek.
De tekst op het reclamebord is niet te lezen, maar er stond:
KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE MACHINEFABRIEK
terwijl op de houten gevel, ter hoogte van de verdiepingsvloer, verder nog de tekst was geschilderd:
FABRIEK van STOOM en ANDERE WERKTUIGEN
Het Begemann-fabrieksterrein in 1895.
De omvang der werkzaamheden van de inmiddels tot Naamloze Vennootschap Koninklijke Nederlandsche Machinefabriek v/h E.H. Begemann omgezette onderneming bleef voortdurend toenemen. De outillage en gebouwen volgden (uiteraard) deze tendens. Tot 1895 vonden zowel in de machinefabriek als in de ketelmakerij c.q. constructiewerkplaats opnieuw forse uitbreidingen plaats.
Eerst werd, in 1890-1891, de open binnenplaats tussen de draaierij en de vuurwerkerij geheel overdekt. In feite werden de al bestaande gebouwen rond deze plaats geïntegreerd tot één ruime nieuwe werkplaats. De drie shedkappen van de draaierij uit 1879 werden daartoe op rijen nieuwe kolommen doorgetrokken tot over de vuurwerkerij. Het kostte de heer Begemann een deel van zijn tuin.
In de nieuwe werkplaats vond je voorin de verspanende afdeling. Dit was natuurlijk in essentie de draaierij uit 1879 waar inmiddels ook heel wat nieuwere gereedschapswerktuigen stonden. Naast de draaibanken vond je er onder meer freesbanken, een grote radiaalboormachine, een kotterbank, een carousseldraaibank, enkele steekbanken, enkele schaafbanken.
Naast de verspanende afdeling lag nog steeds in een lagere aanbouw de bankwerkerij-cum-stelplaats, waar de machines gemonteerd werden.
In het midden van de nieuwe werkplaats stond de stoommachine uit 1889, die alle werktuigen aandreef. De machinekamer was deel geworden van de werkplaats en de tussenmuren werden al spoedig afgebroken, zodat de stoommachine pal tussen de gereedschapswerktuigen stond, daarvan slechts gescheiden door een hekwerkje.
Wat verder naar achter in de nieuwe werkplaats vond je de afdeling waar ketelonderdelen werden vervaardigd. Hier trof je de grote plaatbewerkingsmachines aan, onder meer een platenschaar; en de boormachines voor de klinknagelgaten. De platenwals, buiten, was voor deze afdeling uitstekend geplaatst en men liet hem dus gewoon op z'n oorspronkelijke plaats staan. In deze afdeling werden in 1893 uit Engeland geïmporteerde gloednieuwe driespillige boormachines geïntroduceerd. Tot 1895 werden hier ïïk onderdelen voor ijzerconstructies vervaardigd.
Helemaal achterin de nieuwe werkplaats vond je tenslotte de smidsvuren van de vuurwerkerij. Deze bleef op de oorspronkelijke plaats gehandhaafd.
Het is niet bekend, wat er met de modelmakerij gebeurde. Waarschijnlijk werd een hoek van de nieuwe werkplaats ingericht voor houtbewerking c.q. het maken van gietmodellen. Er was na 1891 namelijk g&eachte;&eachte;n sprake meer van een in een afzonderlijk gebouw gevestigde modelmakerij.
Vervolgens werd, omstreeks 1893, de loods ten zuiden van de gieterij (de ketelmakerij uit 1887) verbreed tot 12,5 meter. De lengte bleef 27 meter. In de verbrede loods werden spiksplinternieuwe uit Engeland ingevoerde hydraulische beugel-klinkmachines opgehangen (waarschijnlijk nagelpersen volgens Tweddells systeem). De stoomgedreven waterdruk-generator en de bijbehorende hydraulische accumulator stonden in een uitbouwtje aan de buitenwand. In deze klinkloods werden de stoomketels samengeklonken en alle constructíewerk aangebouwd (aanbouwen is het samenvoegen van kleinere constructiedelen tot montage- en transportklare eenheden). Grote constructie-eenheden werden echter buiten afgewerkt, des winters (eventueel) onder een afdak. Het uitleggen en de proefmontages van constructies moesten in de buitenlucht plaatsvinden. Er was nergens op het bedrijf een ruimte van voldoende afmetingen om dit onder dak te doen.
De uitbreiding van de klinkloods werd door Begemann naar eigen ontwerp en in eigen beheer gerealiseerd. In het dak zaten slanke Polonceau-spantjes. Enkele tekeningen van dit project (G-18) zijn bewaard gebleven.
Deze loods vormde tot de sloop van Begemann in 1993 het oudste nog bewaard gebleven deel van de constructiewerkplaats.
Eveneens in 1893 werd het bedrijf geëlektrificeerd. De stoommachine uit 1889 werd losgekoppeld van de drijfwerken en men installeerde een gelijkstroom-dynamo van 33 kW. Alle gereedschapswerktuigen konden zodoende elektrisch worden aangedreven en de drijfwerken verdwenen uit de werkplaatsen. Dat gaf meer vrijheid bij het opstellen van de werktuigen, waardoor een gunstiger routing van het werk door de fabriek gerealiseerd kon worden. Verder kwam er ook elektrische verlichting (met booglampen) in de werkplaatsen. Een accumulatoren-batterij zorgde er voor, dat de Directiewoning ook nà bedrijfstijd elektrisch verlicht kon worden.
Tenslotte werd, in 1895, op het achterterrein van het bedrijf een geheel nieuwe loods opgericht, speciaal voor constructíewerk. Dit is Begemanns eerste "echte" constructieloods, en hij mat netto 30 bij 15 meter. De loods werd gebouwd na het verwerven van de opdracht tot levering van de kap van het station 's-Hertogenbosch. De Maatschappij tot Exploitatie van Staats-Spoorwegen eiste namelijk dat alle bewerkingen van materiaal voor deze kap geheel onder dak zouden gebeuren. Bovendien schreef het bestek een zeer uitgebreide ontroestingsbehandeling voor, die speciale voorzieningen vergde.
Deze als "Achterste Loods" bekend staande werkplaats werd geheel elektrisch geoutilleerd. Hier werden in principe alle constructiedelen gefabriceerd uit plaat, strip en profielen. Het samenbouwen van de constructiedelen gebeurde als voorheen bij of in de klinkloods naast de gieterij. Niet verbazend kwam deze bekend te staan als de "Voorste Loods".
Over de inrichting van de Achterste Loods is niet veel bekend. Hij werd omstreeks 1952-1953 afgebroken. Ik heb er geen bouw- of inrichtingstekeningen van gevonden.
De door de spoorwegen voorgeschreven ontroestingsbehandeling vereiste achtereenvolgens een onderdompeling van het ijzer in verdund zoutzuur (beitsen), schuieren met zand om de walshuid te verwijderen, spoelen met water, neutraliseren in kalkwater, naspoelen in heet water, drogen door de uit het spoelwater opgenomen warmte, instrijken met lijnolie, aan de lucht drogen.
Aan de achterzijde van de Achterste Loods waren in een hok van 8,5 bij 15 meter de met stoom verhitte zuur-, water- en kalkbakken geplaatst. Aan de zijkant van de loods vond je een afdak van 5,5 bij 30 meter waaronder het gezuurde ijzer kon worden opgeslagen.
Het Begemann-fabrieksterrein in 1912.
Het groeitempo van de onderneming was vóór 1895 zeker indrukwekkend. In het decennium rond de eeuwwisseling verliepen de zaken bij Begemann echter veel rustiger. Angstwekkend rustig, mag wel gesteld worden. Maar met de komst van P.H. Begemann in 1906 kwam er opnieuw schot in.
Zo werd in 1907 de zuidoosthoek van de machinefabriek aangepakt. Dat was hard nodig, want de verspanende afdeling barstte uit haar voegen. De grote toegangspoort van de draaierij uit 1879 verdween en het binnenplaatsje hier werd overdekt. Dat leverde alvast enige nieuwe uitbreidingsruimte voor de verspanende afdeling op.
Het was het begin van een tamelijk hectische periode van moderniseringen. Inmiddels was glashelder geworden, dat de fabricage van centrifugaalpompen bij Begemann een grote vlucht zou kunnen nemen. De produktiefaciliteiten moesten daarvoor dan wel grondig aangepast en uitgebreid worden. Vooral een verbetering van de uitrusting van de machinefabriek was imperatief. Paul Begemann had na zijn afstuderen in Delft enige jaren doorgebracht in Amerika. Hij kwam terug vol enthousiasme over de daar kort tevoren door Taylor gepubliceerde methode van "wetenschappelijke bedrijfsvoering". Reden genoeg om deze veelbelovende methodiek ook bij Begemann uit te proberen.
Begemann koos in de machinefabriek nu definitief voor centrifugaalpompen. Er werden daarvoor verschillende nieuwe bewerkingsmachines gekocht. Het allereerste gevolg van deze uitbreiding van het machinepark was een schromelijk tekort aan drijfkracht. Het inkopen van elektriciteit van een centrale was nog niet mogelijk, dus moest er een nieuwe machine- en ketelinstallatie komen. Deze werd in 1908-1909 gebouwd. In de nieuwe machinekamer stonden twee verticale compound-stoommachines (van eigen bouw), die elk een 33 kW-dynamo aandreven. De heer Begemann Sr offerde er opnieuw een deel van zijn tuin voor op. Ketelhuís en machinekamer bevonden zich aan de noordwand van de machinefabriek, ongeveer ter hoogte van de plaatbewerkingsmachines.
Overigens stonden die plaatbewerkingsmachines inmiddels niet meer daar. Ze waren kort tevoren overgebracht naar de Voorste Loods. Deze werd bovendien voorzien van een bovenloopkraan met 3 ton hijsvermogen. In 1912 werd de Voorste Loods trouwens ook nog ruim 25 meter doorgetrokken, tot aan de Kanaaldijk. Zo werd een werkplaats van 12,5 bij 52 meter gecreëerd, met een directe uitgang op de kanaalkade.
De verhuizing van de plaatbewerkingsmachines uit de machinefabriek naar de Voorste Loods maakte in de machinefabriek meer plaats vrij voor de nieuwe gereedschapswerktuigen van de verspanende afdeling. Die extra ruimte was daar hard nodig.
Verder voortvloeisel van de keus voor centrifugaalpompen: de bouw, in 1911, van een speciaal beproevingslokaal voor pompen. De belangstelling voor de produktie van stoommachines en stoomketels verdween met de concentratie op centrifugaalpompen definitief. Het wegvallen van het ketelwerk zou voor de onderneming relatief weinig consequenties hebben. De beschikbare bewerkingsmachines en -capaciteit konden prima worden ingezet voor constructiewerk, in het bijzonder voor de bruggen- en tankbouw.
Toch had het verdwijnen van de stoommachinebouw wel enige gevolgen. Als eerste verdween de vuurwerkerij geheel uit de fabriek. Aan groter smeedwerk was in de pompenbouw geen behoefte meer. In de ijzerconstructie rond 1910 evenmin. Om nu te voorkomen dat de machinefabriek volledig afhankelijk zou worden van slechts één produkt - pompen - werd besloten, daarnaast seriematig moderne dríjfwerkcomponenten te gaan vervaardigen. We zagen al eerder dat het eerste programma standaard-pompen omstreeks 1910 werd geïntroduceerd. Standaardisatie maakte een zekere mate van seriewerk mogelijk in de gíeterij (machinaal vormenl) en in de machinefabriek (bewerking op automatenl). Ook dit is een stukje van het gedachtengoed van Taylor. Gestandaardiseerde drijfwerkcomponenten sloten daarbij prachtig aan.
In 1911 werd daarom de achterzijde van de machinefabriek - de zo juist gesloten vuurwerkerij - omgebouwd tot riemschijvenmakerij. In hetzelfde jaar werd ook een speciale drijfassendraaierij gebouwd, in een nieuw opgericht langgerekt gebouwtje aan de uiterste zuidrand van het fabrieksterrein. Dit laatste gebouwtje had een ijzerskelet, ingevuld met metselwerk, de toen gebruikelijke bouwwijze voor industriegebouwen. Het werd natuurlijk in eigen beheer ontworpen en gefabriceerd.
Naast de zo nodige uitbreidingen van de produktiefaciliteiten kwam het in deze groeiperiode ook tot maar liefst twee nieuwe kantoorgebouwen, beide aan de Kanaaldijk - de naar de stad gerichte zijde van het complex. Eerst werd, in 1907, het kantoor met tekenzaal van de ketelmakerij (de voormalige woning bij de gieterij, uit 1872/1884) afgebroken en door een nieuw pand vervangen. Het nieuwe gebouw werd aan de achterzijde aangesloten op de oude gieterij.
Vervolgens werd. einde 1911, het houten kantoorgebouw uit 1879/1886 langs de Kanaaldijk vervangen door een indrukwekkend nieuw pand, inclusief een nieuwe Directiekamer. Het ontwerp hiervan was al in 1909 goedgekeurd. Het nieuwe kantoor kwam op de plaats te staan van de oudste machinefabriek, uit 1872, die daartoe werd gesloopt.
De gevelwand van Begemann aan de Kanaaldijk na de uitbreidingen van 1907-1912. We zien van links naar rechts (met andere woorden, van zuid naar noord): de Voorste Loods (in 1912 verlengd): het kantoorgebouw uit 1907 (zeer utilitair); het kantoorgebouw uit 1911 met links de poort die de hoofdingang van het bedrijf vormde (lichtelijk protserig). Geheel rechts het woonhuis van de heer Begemann Sr uit 1873.
Als je in de tekening de linkermuisknop ingedrukt houdt, kun je de tekening scrollen
Het Begemann-fabrieksterrein in 1922.
Ondanks de moeilijke tijdsomstandigheden stonden tijdens de Eerste Wereldoorlog de zaken bij Begemann beslist niet stil. Wilde de voorziene volledige omschakeling van ketelwerk op ijzerconstructie met succes bekroond worden, dan moest de constructiewerkplaats wel aanzienlijk uitgebreid en gemoderniseerd worden. Het aanbouwen en de proefmontages van grotere constructies vonden in 1913 bij Begemann nog steeds grotendeels in de buitenlucht plaats en dat werd door belangrijke opdrachtgevers niet meer geaccepteerd.
De kort tevoren verlengde Voorste Loods bood slechts 4,2 meter hoogte onder de kraanhaak, onvoldoende voor het beoogde doel. Ook de kraancapaciteit van 3 ton was er niet toereikend voor. Er moest een werkelijk grote en hoge werkplaats bijkomen.
In de periode 1914-1916 werd deze uitbreiding - uiteraard een ijzerconstructie - in eigen beheer en naar eigen ontwerp gerealiseerd. De nieuwe constructiehal grensde aan de zuidzijde van de Voorste Loods. Door het wegbreken van de scheidingswand werden beide hallen met elkaar in verbinding gebracht. De Voorste Loods werd bovendien aan de achterzijde met ruim 16 meter verlengd tot in totaal 68,5 meter.
De nieuwe hal kreeg twee beuken, de vijf-tons en de tien-tons hal. De vijf-tons hal had een grondvlak van 1530 m bij een netto breedte tussen de kolommen van 12,65 meter. De tien-tons hal mat maar liefst 2750 m2 bij een netto breedte van 24,1 meter. In de vijf-tons hal werd een bovenloopkraan geïnstalleerd met een hijsvermogen van 5 ton. De hoogte onder de haak bedroeg hier 7,5 meter. Aan vrijwel alle kolommen waren verder zwenkkranen van 1,5 ton met een vlucht van 4 meter opgehangen. In de tien-tons hal was (gezien het geplande gebruik) de kraanuitrusting nog ruimer. De bovenloopkraan hier had een hijsvermogen van 10 ton, bij een hoogte onder de haak van 11,6 meter. Daarnaast waren er aan elke lange zijde twee zogenaamde fietskranen te vinden van 2 ton, met een hoogte onder de haak van 7 meter. Deze langs de wand verrijdbare kranen bestreken aan weerszijden van de hal een strook van 9 meter breedte, over de hele lengte. Verder waren in de tien-tons hal aan vrijwel alle kolommen zwenkkranen opgehangen, van 1,5 ton, met een vlucht van 5 meter.
Sedert de bouw van het nieuwe complex stond de Voorste Loods bekend als de "drie-tons hal". De kraanbaan van deze hal werd aan de westzijde achter de hal doorgetrokken over het daar in de buitenlucht ingerichte ijzerpark. Hier werd alle ingekochte en te verwerken constructieijzer - plaat, strip, profiel - opgeslagen.
De drie-tons hal werd ingericht voor het voorbereiden en aanmaken van constructiedelen. De hiervoor benodigde plaat- en profielbewerkingsmachines en de nagelgat-boormachines stonden in deze hal opgesteld.
In de vijf-tons hal werden vooral componenten samengesteld; en in de tien-tons hal werden deze dan aangebouwd en werden hele constructies proefgemonteerd. Er zijn hier wel vakwerkbruggen in elkaar gezet, die zo groot en hoog waren, dat de bovenrand van de hoofdwanden dóór de dakspanten van de hal heen moest worden gestoken. Klein probleem daarbij: daar kon g&eachte;&eachte;n van de reguliere kranen komen! Er is in dergelijke gevallen heel wat gepriegeld met montagemasten en gieken. Maar ja, de proefmontage was w&eachte;l onder dak, zoals voorgeschreven.
De Achterste Loods verloor door de bouw van de nieuwe constructiewerkplaats zijn oorspronkelijke functie grotendeels. Het transport van constructiedelen tussen de Achterste Loods en de nieuwe hal zou v&eachte;&eachte;l te omslachtig zijn. Al spoedig werd de Achterste Loods gedegradeerd tot magazijn. Het zuren (beitsen) van constructiedelen was in 1915 zo langzamerhand een achterhaalde techniek. Het zuurhok bij de Achterste Loods verloor dus eveneens de oorspronkelijke functie.
Tegen de zuidwand van de nieuwe constructiewerkplaats werden in een aanbouw een schaftlokaal en een wasruimte met privaten ingericht. Er werkten al gauw een honderd man in deze gigantische ruimte en daar waren extra voorzieningen voor nodig. Overigens werd het rijtje houten privaathokjes aan de kop van de drie-tons hal ook gehandhaafd. Je vond dergelijke voorzieningen op verschillende plaatsen op het fabrieksterrein, hoewel het voor de werklieden zeker niet ongewoon geweest zal zijn om de Bermsloot voor ditzelfde doel te gebruiken. Deze open sloot liep vlak achter de constructiewerkplaats dwars over het Begemann-terrein. Hij werd pas eind jaren 1920 overkluisd. De houten privaten, tussen haakjes, liepen óók gewoon af in de Bermsloot. Ze waren voorzien van korte houten deuren. Je zat net niet voor schut, maar de baas kon wel onmiddellijk zien of een hokje bezet was. Hij zal niet geaarzeld hebben om treuzelaars wat op te jagen.
In de aanbouw van de constructiewerkplaats stond in een apart compressorlokaal een grote Ingersoll Rand luchtcompressor opgesteld. Na 1893 werd al het belangrijke klinkwerk hydraulisch uitgevoerd. In de nieuwe werkplaats werd echter het (veel produktievere) klinken met pneumatische hamers geïntroduceerd. Begemann beschikte toen ook al over enkele mobiele compressoren, waarmee op montage kon worden gewerkt; of wanneer soms op het buitenterrein ten zuiden van de nieuwe hal gewerkt moest worden. Dit terrein was overigens eigenlijk bedoeld voor opslag, niet voor het verrichten van constructiewerk.
Op de rand van het ijzerpark trof je de platenwals aan. Deze was te groot om hem in de drie-tons hal neer te zetten. Het was nog de oorspronkelijke stoomwals uit 1884, die was geëlektrificeerd en overgeplaatst naar deze nieuwe positie. De aan- en afvoerbaan voor de platen liep tot onder de drie-tons kraanbaan, zodat gerede platen eenvoudig met de kraan de hal binnen konden worden gebracht.
Een merkwaardig geval deed zich voor met het pompenbeproevingslokaal. Dit was in 1911 gebouwd en het stond gruwelijk in de weg van de nieuwe tien-tons hal. We zullen later zien, dat zich in de plannen voor de bouw van de nieuwe constructiewerkplaats tussen 1914 en 1915 verschillende malen ingrijpende wijzigingen voordeden, maar uiteindelijk bleek het beproevingslokaal precies in de tien-tons hal te staan, juist tussen twee kolommen. Het vormde zelfs een deel van de buitenwand! Tot 1923 is het gebouwtje daar blijven staan. In dat jaar werd een nieuw beproevingslokaal gebouwd en toen kon het oude worden afgebroken. Als souvenir aan deze merkwaardige situatie bleven - tot de afbraak van de constructiewerkplaats in februari 1993 - twee fraaie gietijzeren ramen in de wand achter.
Met de omschakelingen van 1910 werd de gieterij een belangrijk punt van zorg in de bedrijfsvoering. De oude gieterij uit 1872 was te klein en de outillage voldeed niet meer aan de eisen. In 1913 werd een plan opgesteld om de oude gieterij te slopen en op dezelfde plaats een nieuwe neer te zetten. Dit plan viel niet goed te combineren met de bouwplannen voor de nieuwe constructiewerkplaats en het werd dus niet uitgevoerd. In 1915 werden enkele kleine verbeteringen aan de bestaande gieterij uitgevoerd. Zo werd de kopergieterij gemoderniseerd en kwam er een overdekte passage tussen de machinefabriek en de gieterij. Dat waren natuurlijk maar lapmiddeltjes.
In 1916 kocht Begemann de Kloosterweide, een braakliggend terrein ten zuiden van het bestaande fabrieksterrein, aan de overzijde van de Eikendreef. Het was de bedoeling, hier een nieuwe gieterij te bouwen. Een kabelbaan over de Eikendreef zou voor de verbinding met de rest van het bedrijf zorgen. De ijzerconstructie van het nieuwe gieterijgebouw, naar eigen ontwerp, werd in 1916 in de inmiddels gereedgekomen nieuwe constructiewerkplaats vervaardigd. De montage op de Kloosterweide werd echter uitgesteld. Waarom? Ontbraken de financiële middelen om vrijwel tegelijkertijd zowel de grote constructiewerkplaats als een nieuwe gieterij te bekostigen? Of was het in de laatste jaren van de oorlog feitelijk onmogelijk om de inrichting en uitrusting van de gieterij aan te schaffen? De koepelovens bijvoorbeeld zouden uit Duitsland moeten komen. Of was er wegens de snel toenemende materiaalschaarste onvoldoende emplooi voor een nieuwe gieterij van grote capaciteit?
Hoe het ook zij, het gereedgemaakte ijzerwerk bleef zeven jaar, tot 1923, in opslag. Toen pas werd de nieuwe gieterij opgebouwd. Niet op de Kloosterweide, maar op het kort tevoren door Begemann aangekochte terrein van de noorderbuur, de gefailleerde "Helmat". We zullen hier in het volgende hoofdstukje nader op ingaan.
Een derde punt van aandacht was tenslotte het zo langzamerhand nijpend geworden tekort aan magazijnruimte. Met de introductie van standaardpompen en -drijfwerk in het leveringsprogramma was de behoefte aan magazijnruimte flink toegenomen. Er werd nu immers "van de plank" verkocht en niet langer meer alleen op opdracht geproduceerd. Ook de voortdurend groeiende hoeveelheid gietmodellen begon opslagproblemen te geven. Weliswaar was in 1906 de modellenzolder op de oudste machinefabriek nog uitgebreid, maar met de bouw van het nieuwe kantoor in 1911 was dit pand afgebroken. Het is niet duidelijk waar de modellen daarna ondergebracht werden, maar zeker is, dat het geen optimale opslag geweest kan zijn. De ruimte ontbrak eenvoudigweg.
In 1918 werd opnieuw een stuk van de tuin achter het woonhuis van E.H. Begemann overgenomen waar in 1922, aansluitend op de machinefabriek, een nieuw magazijn werd gebouwd. In eigen beheer en in ijzerconstructie, dat spreekt welhaast vanzelf. Het huis waar E.H. Begemann sinds 1873 had gewoond, werd trouwens in 1918 verbouwd en verkocht of verhuurd aan het Rijk. We zien het verder op de plattegronden omschreven als "Belastingkantoor".
In 1921 ging Begemanns buurman ter noorderzijde, de "Helmat" (Helmondsche Machine- en Textielfabriek v/h Fa. Bogaers), failliet. Uit de boedel kocht Begemann een groot deel van de terreinen en alle gebouwen. Daarmee werd in één keer de mogelijkheid geschapen, verschillende knellende problemen op te lossen. Per slot van rekening werd het fabrieksterrein nu plotseling met ruim 50% vergroot.
De gebouwen van de "Helmat" waren typisch die van een textielfabriek: uitgebreide gelijkvloerse ruimten, met lage sheddaken en lichtkappen op het noorden, grotendeels in houtconstructie, op iele gietijzeren kolommetjes. De textielmachines werden via drijfwerk aangedreven en dit hing in de houten kappen en aan de kolommen. Alleen het gebouw aan de Kanaaldijk, het oudste bouwdeel, had een verdieping. Hier stond ook (vlak naast de woning van E.H. Begemann) de grote schoorsteen van de stoommachine-installatie die alle spinwerktuigen en weefgetouwen in de fabriek aandreef.
De "Helmat" had in de periode 1915-1920 nog verschillende vernieuwingen uitgevoerd. Zo was er aan de uiterste westzijde van het terrein, aan de Kromme Steenweg, in 1915 een vrijstaande knoopfabriek gebouwd, die in 1920 nog werd uitgebreid met een beitserij/lakkerij. In 1920 kwam er aan de zuidzijde tegen de weverij een aanbouw voor 'n garenververij.
Maar voor het merendeel waren de "Helmat"-gebouwen al tamelijk oud. De kern van de shedbouw dateerde uit 1876, met uitbreidingen uit 1884, 1887, 1892 en 1901. Het woonhuis even ten noorden van de fabrieksgebouwen, aan de Kanaaldijk (woonhuis Keizer) was in 1877 gebouwd en in 1898 uitgebreid.
Ik heb twee aparte isometrische tekenigen gemaakt van de voormalige "Helmat"-gebouwen zoals ik deze bij de inventarisatie in februari 1993 aantrof. Zoals we in het volgende hoofdstukje nog zullen zien, brandden in 1931 en 1939 twee van de oorspronkelijke gebouwen af. Ze werden gewijzigd herbouwd. Bovendien werd omstreeks 1956 een deel van één van de sheds gesloopt. Je vindt bedoelde tekeningen HIER en HIER.
Alles bijeengenomen waren de gebouwen van de "Helmat" als dusdanig feitelijk onbruikbaar als fabrieksgebouw voor een bedrijf als Begemann. Als magazijnruimte voldeden ze echter wel. Alles gelijkvloers, goed verlicht en geen bouwkosten. De onderhoudskosten waren natuurlijk wél relatief hoog en er kon tijdens de inventarisatie in februari 1993 dan ook worden vastgesteld, dat er zeer veel zeer achterstallig onderhoud was. Vrijwel alle houten langsbalken onder de goten waren totaal verrot door inwatering, een enkele was zelfs finaal doorgebroken. Wat wil je ook. Bijna vanaf de aankoop in 1921 zijn deze gebouwen verwaarloosd. Ze werden pas gerepareerd als dit onvermijdelijk was, en dan op 'n koopje. Er moest best vaak gerepareerd worden, want van de dunne en dicht op elkaar staande gietijzeren kolommetjes van de shedbouw waren er in 1993 op z'n minst al een tiental gesneuveld. Ze werden vervangen door zelfgemaakte geconstrueerde exemplaren en deze boden tot aan de sloop van Begemann in 1993 samen een fraaie staalkaart aan constructievormen.
In de "Helmat"-shedbouw richtte Begemann uitgebreide magazijnen in voor commissie-onderdelen, pompen en pomponderdelen en nog te bewerken gietwerk. In de meest westelijke sheds werden de modelmakerij, een houtbergplaats en een groot modellenmagazijn gevestigd. Dicht bij de modelmakerij kwam nog de timmerwinkel, waar transportkratten voor pompen werden getimmerd. Er bleef ook hierna in de sheds nog ruimte over. Een deel van het complex kon daarom worden verhuurd aan Cartonnagefabriek "Het Zuiden". Pas in de jaren 1960 werd deze huur beëindigd.
Met het beschikbaar komen van zoveel magazijnruimte werd het gloednieuwe "eigen" magazijn uit 1922, naast de machinefabriek, natuurlijk herbestemd voor een hoogwaardiger toepassing. De bankwerkerij / pompenmontage verhuisde hierheen en kreeg er zelfs ruimte voor een eigen magazijn handelsartikelen (schroeven, bouten, vet, pakking en dergelijke bij de montage gebruikte materialen). In de ontruimde oude bankwerkerij, vooraan naast de machinefabriek, kwam een gereedschapsmakerij en -slijperij en een werkplek voor de gietwerk-controleurs.
Tussen 1926 en 1931 werden de machinekamer en het ketelhuis uit 1908-1909 leeggeruimd. Begemann wekte niet langer zelf (een deel van) de gebruikte elektriciteit op, maar kocht voortaan alle benodigde energie onder hoge spanning in. De machinekamer werd schakelruimte en hier werden de benodigde transformatoren in hun eigen hokken neergezet.
In 1923 werden er op deels van de "Helmat" afkomstige gronden twee nieuwe gebouwen neergezet. De nieuwe gieterij; en een nieuw pompenbeproevingslokaal. Kort daarop konden de oude gieterij en het laboratorium uit 1911 worden afgebroken. Begemann was zuinig, zo werd bijvoorbeeld de stalen deur van het oude lab. hergebruikt in het nieuwe beproevingslokaal. Die was ook pas 12 jaar oud en met een nieuw verfje zo goed als nieuw.
Voor het nieuwe beproevingslokaal werd al in 1921 een bouwvergunning afgegeven op basis van Tekening 151-F, een algemeen plan schaal 1:100. Op deze tekening heeft het gebouwtje een rare schuine zijde. Die diende om te voorkomen dat het pand uitstak op het terrein van de "Helmat". Na de overname van de "Helmat"-terreinen speelde dit probleem natuurlijk niet meer en kon het beproevingslokaal gewoon rechthoekig worden. De herziene tekening 151-G toont die vorm en het gebouw is inderdaad conform deze laatste tekening opgetrokken. De bouwvergunning werd er niet voor aangepast. Hij is zelfs niet eens verlengd, hoewel de bouw pas in 1923 plaats vond.
Zulke grappige details tref je op meer plaatsen in het complex aan. Neem het al besproken nieuwe magazijn van 1922. Dit werd gebouwd op een stuk van de tuin van de heer Begemann Sr, grenzend aan een shed van de "Helmat". De dakspanten van het magazijngebouw moesten uiteraard vrij blijven van des buurmans wanden. Daarom werden ze stuk voor stuk opgelegd op kolommen vlak langs de betrokken wand. Het rijtje kolommen werd gekoppeld met twee regels en er werden zelfs twee fraai gevormde A-vormige stabiliteitsbokjes in opgenomen. In 1949 werd het laatste deel van de tuin overdekt en bij de machinefabriek getrokken. De muur van de shed was toen eigendom van Begemann en nu konden de spanten dus wél in de muur worden opgelegd.
De nieuwe gieterij, in 1923 opgetrokken, kwam helemaal achteraan op het terrein te staan, nog achter de Achterste Loods. Inmiddels waren de inzichten over de optimale inrichting van een gieterij enigszins gewijzigd en er moest dan ook één en ander worden gemodificeerd aan het al sedert 1916 klaar liggende ijzerwerk. De zandbereiding en de poetserij werden in het gieterijgebouw ondergebracht. Er werd gerekend op een forse toename van de gietcapaciteit. Er kwamen twee 10-tons koepelovens in het ovenhuis. De bovenloopkraan in de grote vormerij kreeg een hijsvermogen van 10 ton. Naast de grote vormerij lagen verder de kleine vormerij en de machinevormerij. In de gieterij waren behalve de twee koepelovens voor gietijzer ook nog enkele kleine kroesovens geïnstalleerd voor het smelten van koperlegeringen.
De grondstoffenvoorzieníng van de gieterij werd aangepast aan de verwachte grote materiaalstromen. Begemann beschikte al sinds 1915 over een spooraansluiting en de gieterijcokes, het ruwijzer en het vormzand werden dus per spoor op het terrein aangevoerd. Erg simpel was dit niet, want de spooraansluiting was primair ontworpen voor het aanvoeren van ingekocht staal voor de constructiewerkplaats en voor het afvoeren van gereed constructiewerk naar de bouwplaats.
De rails liepen daartoe door het kopeinde van de vijf- en tien-tons hallen, tot op het staalpark onder de drie-tons kraanbaan. Onder de drie-tons kraanbaan kwam nu een draaischijf en een kort stukje spoor liep van daar dwars door de oude Achterste Loods, door het oude zuurhok, naar de kop van de gieterij. De voor de gieterij bestemde wagons moesten dus altijd dwars door de constructiewerkplaats geduwd worden.
De broodjes ruwijzer werd afgeladen in de Achterste Loods, die tot ijzermagazijn was herbestemd. Dit relatief dure materiaal werd hier achter slot bewaard. Gieterijcokes werd afgeladen in het voormalige zuurhok, dat tot cokesbergplaats was herbestemd. De wagons met vormzand werden nog wat verder geduwd tot de in 1923 nieuw gebouwde zandbergplaats, een houten geval met halfhoge baksteenwanden en een met kruispannen gedekt dak. Tussen het cokeshok en de zandbergplaats lag het opslagterrein voor gietíjzerschroot, met een eigen bovenloopkraan op een vrijstaande kraanbaan. Hier werden afgeslagen opkomers, verloren koppen, giettappen en dergelijke gestort tot ze hersmolten konden worden. Dat hing af van de receptuur van de onderhanden smelt.
De materialen voor de beschikking van de koepelovens werden met smalspoorwagentjes in het ovenhuis gereden en dan met een mechanische lift op het ovenbordes gehesen.
Buiten, tegen de zuidoostwand van de gieterij, lag het vormkastenpark, dat voorzien was van een eigen bovenloopkraan op een vrijstaande kraanbaan. De kasten werden op smalspoorwagentjes de gieteríj in- en uitgereden.
De ingang van de modellenopslag en modelmakerij lag vlak bij de hoofdingang van de vormerij. Ook hier zorgde een smalspoor voor eenvoudig transport. Tot slot lag er voor de afvoer van het gietwerk nog een smalspoor tussen de poetserij en het magazijn voor nog te bewerken gietwerk in de "Helmat"-sheds. In onderstaande figuur zijn trouwens alle in 1931 op het bedrijfsterrein voorkomende smalsporen getekend.
We zien dat er (naast de al genoemde sporen) ook nog smalspoor lag tussen de magazijnen, de bankwerkerij / pompenmontage en de machinefabriek; en ook tussen de machinefabriek en het beproevingslokaal. Verder waren zowel de constructiewerkplaats als de machinefabriek middels spoor verbonden met de loswal langs de Zuid-Willemsvaart. Hier stond een hoge hijsmast, waarmee ook de grootste en zwaarste werkstukken ingescheept konden worden.
Het Begemann-fabrieksterrein in 1931.
Vanouds bestaande gebouwen
Sinds 1922 nieuw
Herbestemde gebouwen afkomstig van de "Helmat"
Op het in het voorgaande hoofdstukje beschreven bedrijfsterrein ontbrak eigenlijk nog maar één faciliteit dringend. Voor de montage van de centrifugaalpompen was géén ruimte van voldoende afmetingen en kraancapaciteit voorhanden. Het magazijn uit 1922 bleek géén goede montageruimte, daar voldoend zware kranen er ontbraken.
A1 in 1931 werd een ontwerp gemaakt voor een nieuwe montagehal voor de machinefabriek, 42 bij 18 meter groot. Deze zou achter de bestaande machinefabriek komen, waartoe de riemschijvenmakerij zou worden gesloopt. De nieuwe hal zou doorlopen tot aan de timmerwinkel. Het was een mooi ontwerp en een interessante staalconstructie, maar tot realisering kwam het niet. De Crisis was inmiddels ingezet en het ging bij Begemann niet goed genoeg om fors in een nieuwe hal te investeren.
In de tijd van herstel na de Crisis, zeg de periode 1936-1940, moest er eerst verdiend worden om de opgelopen financiële achterstand in te lopen. En toen brak de Tweede Wereldoorlog uit, al evenmin een tijd waarin het tot grote bouwprojecten kon komen. Weliswaar diende Begemann in 1941 het verzoek in, de nieuwe montagehal voor de machinefabriek te mogen bouwen, maar dit verzoek werd afgewezen door de Algemeen Gemachtigde voor den Wederopbouw en voor de Bouwnijverheid. Hetzelfde lot viel, ook in 1941, een voorstel tot uitbreiding van de kantoren en verbouwing c.q. verruiming van de hoofdingang ten deel.
Toch veranderden er in de jaren 1930 wel een paar dingen op het Begemann-terrein. In 1931 brandde één van de aan Cartonnagefabriek "Het Zuiden" verhuurde gebouwen af. Het betrof het gebouw aan de Kanaaldijk, pal naast het Belastingkantoor. De geblakerde resten werden geheel gesloopt en ook de oude schoorsteen, een laatste herinnering aan de Fa. Bogaers, verdween. Op de vrijgekomen plaats bouwde Begemann in eigen beheer een sober vormgegeven nieuw gebouw met staalskelet. Het ontwerp kwam van een technisch bureau, niet van de eigen tekenkamers. Het staalskelet uit INP-14 balken werd bekleed met betonplaatjes, een toen nog vrij nieuwe methode ter verhoging van de brandwerendheid. Het nieuwe pand zou weer verhuurd worden aan de Cartonnagefabriek en men hoopte zo nieuwe catastrofes te voorkomen. Ook de vloeren en daken werden extra brandwerend uitgevoerd, in holle bouwsteen, met een opgestorte gewapende laag beton. Voor de betonwerken werd een specialist ingeschakeld, de firma Betondak Arkel, een dochteronderneming van De Vries Robbe & Co. Later heeft Begemann zelf nog profijt kunnen trekken van de extra voorzieningen ter verhoging van de brandwerendheid. In recenter jaren waren in dit pand namelijk de ververij en een bedrijfsgarage gehuisvest. Een ruimte werd toen gebruikt als (brandveilig) archief voor de pompentekenkamer.
In 1939 brandde het tweede aan de cartonnagefabriek verhuurde gebouw uit, de shed naast het magazijn commissie-onderdelen. Het herstel hier vond ruim een jaar later plaats. De bouwvergunning kwam in verband met de oorlogsomstandigheden namelijk pas in oktober 1940 af. Toestemming tot herbouw kon worden gegeven omdat:
"Uit de overlegde gegevens blijkt, dat het voor deze werken benoodigde hout en ijzer verkregen wordt, uit het door sloopen vrijkomend materiaal, zoodat dus niet gehandeld wordt in strijd met de richtlijnen, genoemd in de circulaire van den Regeeringscommissaris voor den Wederopbouw d.d. 21 Augustus 1940."
Het zal duidelijk zijn, dat het resulterende gebouw erg sober uitviel. Oorspronkelijk zaten er wél ramen in de lange wand; deze werden bij de herbouw echter dichtgemetseld. Licht genoeg door de sheddaken, niet waar?
Eind 1940 werd er nog een kleine verbouwing gepleegd aan het gebouw van de knoopfabriek, dat helemaal aan de westrand van het fabrieksterrein aan de Kromme Steenweg stond. Dit pand werd toen ingericht tot "een werkplaats voor den heer Meerding". Het werd nu dus kennelijk eveneens verhuurd. In voorgaande jaren was dit pand bij Begemann in gebruik geweest als opslagruimte (29 in de plattegrond van 1931 hierboven).
In september 1944 trokken de Duitsers zich uit Helmond terug voor de oprukkende Geallieerde legers. Vóór ze voorgoed verdwenen, richtten ze waar mogelijk nog zo veel mogelijk schade aan. Bij Begemann bliezen ze alleen maar de schakelruimte op en de daar opgestelde trafo's. Dit bleek een effectieve manier om het bedrijf voor langere tijd stil te leggen. Het duurde tot 1948 eer de nieuw gebouwde laagspanningsruimte bij Begemann in gebruik genomen kon worden.
Dat betekent natuurlijk niet dat er al die tijd niet gewerkt was - maar het was wel een kwestie van behelpen geweest. De nieuwe schakelruimte stond op de uiterste noordwesthoek van de drie-tons hal, tussen de machinefabriek en de constructiewerkplaats. Daardoor kwam er bij de machinefabriek extra ruimte vrij voor de pompenfabricage en -montage. Ruim 40% van de bouwkosten van de nieuwe schakelruimte werden vergoed door het Ministerie van Wederopbouw; de rest moest de onderneming zelf betalen.
In 1957 werd de elektrische installatie van het bedrijf (in verband met een uitbreiding van de beproevingsmogelijkheden voor grote pompen) flink verzwaard. Er werd een tweede schakelstation gebouwd, met zowel een hoogspannings- als een laagspanningsruimte. Dit gebouw stond eveneens tegen de noordwand van de drie-tons hal, maar wat verder naar het oosten. Tussen de beide schakelstations werd, eveneens in 1957, een werkplaatsje met onderdelenmagazijn ingericht voor de onderhoudselectriciën. In de oude aanbouw van de constructiewerkplaats werd in die tijd trouwens óók een eigen ruimte voor de onderhoudsdienst gecreëerd. Een deel van het waslokaal werd daarvoor verplaatst naar het schaftlokaal.
In de jaren 1950 werd er op allerlei plaatsen in het bedrijf veranderd en uitgebreid. Dat was hard nodig om de nog schaarse middelen efficiënt te gebruiken, opdat zo goed mogelijk aan de enorme vraag naar naoorlogs herstelwerk kon worden voldaan. Gezien de typische moeilijkheden van de Wederopbouw-periode (materiaalschaarste, weinig hulpmiddelen, bestedingsbeperking, nauwelijks vreemde valuta te krijgen) moest daarbij sober en vaak nogal improviserend gewerkt worden.
Bij de constructiewerkplaats werd in 1952 in het verlengde van de oude aanbouw een nieuwe gezet, over acht traveeën van 6 meter. Deze aanbouw huisvestte een nieuw magazijn (gereedschap; bouten en klinknagels; verf, menie en glas; en montagegereedschap) alsmede drie kantoortjes, bestemd voor werkmeesters, opzichters en crasseurs. In de achtste travee kwam nog een kantoortje "Accoord", bedoeld voor de keurmeesters van bijvoorbeeld Rijkswaterstaat. In het magazijn waren de afdelingen voor (dure) gereedschappen en hulpmiddelen afgeschermd met (verplaatsbare) gaaswanden. Een elektrotakeltje vergemakkelijkte het hanteren van het zware tuig. Midden in het magazijn stond een houten hokje voor de magazijnmeester.
In 1952 werd de Achterste Loods gesloopt, om plaats te maken voor een verlenging van de drie-tons kraanbaan met ongeveer 25 meter. Door deze verlenging werd het staalpark beter toegankelijk voor de aanvoer van staal per vrachtauto. De spooraansluiting werd opgegeven. Het voormalige zuurhok van de Achterste Loods (sinds 1923 cokeshok voor de gieterij) bleef wel staan. Met het slopen van de Achterste Loods werd ook ruimte geschapen voor een uitbreiding van het pompenbeproevingslokaal. De in dit gebouwtje aanwezige betonnen meettank bleek bij het beproeven van de grootste moderne pompen niet meer toereikend. Men moest uiteindelijk pompen kunnen testen met een opgenomen vermogen van 1 MW! Ten westen van het lab. werd in 1958 een grote stalen meettank geplaatst. Tezelfdertijd werd aan de oostkant van het lab. een nieuw kantoortje aangebouwd.
Aan de westelijke kopgevel van de tien-tons hal werd verder in 1957 een staalspuitcabine gebouwd. Hier werd constructiewerk gegritstraald ter ontroesting vóór het verven. De ontwerpmaten waren 28 bij 6 meter, maar de dienstdoende ambtenaar van Bouw- en Woningtoezicht ontdekte bij een controle dat er zonder toestemming één travee extra gebouwd was, zodat het ding 3 meter te lang was. Controle in februari 1993, nog juist voor de sloop, toonde aan dat die extra travee netjes weer verwijderd was. Het gebouwtje mat exact 28 meter. De straalcabine was opgetrokken als een gelaste staalconstructie, met bouten gemonteerd. De kolommen van I-balken, de regels en gordingen van U-balken, simpele dakspantjes uit hoekijzer en wanden van 4 mm verzinkt staalplaat. In de cabine een verrijdbare vloer op ijzeren wielen op vier rails. De hele vloer werd mét het erop opgestelde werk met een lierwerk in- en uit de cabine gereden.
In de fabricage van drijfwerk-componenten kwam kort voor de Tweede Wereldoorlog de klad. De assendraaierij werkte in 1940 voor het laatst als zodanig. Na ontruiming werd het een opslagruimte voor zwaar hijs- en montagemateriaal, zoals montagemasten, gieken, sprenkels en dergelijke. In 1952 werd aan de westelijke kopgevel een verlenging van de kraanbaan gemaakt, waardoor het opladen van dit materiaal op vrachtauto's vereenvoudigd werd. Er waren in die tijd zelfs plannen om een rijdende torenkraan op het opslagterrein te zetten, maar daar is 't nooit van gekomen.
Bij de gieterij zijn in de jaren 1950 verschillende verbeteringen tot stand gebracht. Ook hier betrof het voornamelijk efficiency-verbeteringen. De giettechnologie veranderde (nog) niet wezenlijk, de koepelovens en de kroesovens bleven in gebruik. Belangrijk uit kwaliteítsoogpunt was de bouw, in 1954, van een nieuw metallurgisch laboratorium. Tegelijkertijd kwam er ook een bazenkantoor en een toilet/doucheruimte bij.
Geleidelijk begon de gieterij meer geavanceerde materialen te gieten. Voor sommige hiervan golden speciale voorschriften bij het afkoelen. Te snelle afkoeling was fataal. In dergelijke gevallen werd het werk gecontroleerd afgekoeld in een elektrisch verhitte gloeioven. Deze werd in 1957 in een speciale aanbouw van het gieterijgebouw opgesteld. In 1958 tenslotte werd de loopkraan boven het kastenterrein vervangen door een zwaardere, met 3 ton hijsvermogen.
De machinefabriek ontkwam al evenmin aan verbeteringen. Omstreeks 1947 werd het Belastingkantoor (de voormalige woning van E.H. Begemann uit 1873) gesloopt. Samen met het laatste nog overgebleven stuk tuin en een smalle strook die bij de heropbouw van de afgebrande cartonnagefabriek in 1931 onbebouwd was gebleven, vormde het sloopterreintje een kostbaar stuk grond, zomaar midden in het bedrijfscomplex. Het bleef niet lang braakliggen. In 1952 werd het er naast liggende kantoorgebouw al een stukje verlengd; in 1955 werd het hele gat in de gevelwand langs de Kanaaldijk met een nieuw stuk kantoor gevuld. Qua stijl en gevelindeling doet dit sterk denken aan het kantoor uit 1911; de bouwwijze is natuurlijk moderner, namelijk met een betonskelet. De gevel is wel in baksteen afgewerkt, maar zonder de karakteristieke versieringen van het oudere gebouw.
Achter op dit zelfde braakliggende lapje grond was al in 1949 een nieuw stuk machinefabriek verrezen. Het werd zoveel mogelijk kolomvríj gehouden en had een drievoudige shedkap. De staalconstructie hiervoor werd in eigen beheer ontworpen en gebouwd. Aan de andere zijde van de machinefabriek, de westelijke kop, vonden rond 1949 ook enige veranderingen plaats. De riemschijvenmakerij uit 1911 kon verdwijnen, de in de oorlog opgeblazen schakel- en traforuimte (de voormalige machinekamer uit 1908-1909) werd opgeruimd. De westwand van de machinefabriek werd rechtgetrokken. De machinefabriek kreeg hier een nieuw dak. De zaak werd in staalconstructie opgetrokken en deze werd in eigen beheer ontworpen, vervaardigd en gemonteerd.
In dit nieuwe kopgedeelte van de machinefabriek kwam aan de noordzijde de afdeling pompenmontage; aan de zuidzijde werd met halfhoge staal/glaswanden een ruimte afgeschoten voor de expeditie. In een hoekje tussen de expeditie en de montageafdeling kon nog een primitief houten bazenkantoortje worden ingepast. In 1993 was dit nog in gebruik als schafthokje. Ik heb er zitten luisteren naar de verhalen van de laatste werknemers, net voordat zij voorgoed moesten vertrekken.
In 1949 werd de hoofdingang van de fabriek ingrijpend gewijzigd. Hierbij werden in het kantoorgebouw verschillende nieuwe ruimten geschapen: een spreekkamer voor bezoekers, een hall, een kamer voor de bedrijfsingenieur, een spreekkamer voor de tekenkamers, een archiefruimte, een verbandkamer, was- en kleedruimten voor de machinefabriek en tot slot een brandspuithuis.
Voor de poort kwam een grote vierledige stalen schuifdeur. Gezien het grote aantal tekeningen dat ik vond met verbeteringen aan deze deur lijkt het erop dat dit stuk werk, in eigen beheer, niet het meest succesvolle Begemann-produkt is geweest.
Rest nog te memoreren dat er in deze tijd ook het een en ander gesloopt werd. Omstreeks 1956 werd een deel van het magazijn "nog te bewerken gietwerk" afgebroken. Dit was één van de oudere "Helmat"-sheds. Waarschijnlijk was het in erg slechte conditie? Of was er weer eens een fragiel gietijzeren kolommetje kapot gereden? De leerlingenwerkplaats M.F. (machínefabriek) verhuisde naar het overgebleven stuk shed. In 1959 tenslotte werd het westelijke deel van de voormalige knoopfabriek aan de Kromme Steenweg gesloopt.
De gevelwand van Begemann aan de Kanaaldijk omstreeks 1955. We zien van links naar rechts (met andere woorden, van zuid naar noord): de aanbouw van de vijf-tons loods; de vijf-tons loods; de tien-tons loods; de drie-tons loods; de poort van het fabrieksterrein en het entreegebouw; het recent verlengde kantoorgebouw; de voorbouw van Cartonnagefabriek "Het Zuiden" en tenslotte, geheel rechts, woonhuis Keizer.
Als je in de tekening de linkermuisknop ingedrukt houdt, kun je de tekening scrollen
Het Begemann-fabrieksterrein in 1959.
De periode 1960-1970 was voor de meeste afdelingen van Begemann vooral een tijd van consolidatie. Produktieverbetering en -ontwikkeling stonden op een tamelijk laag pitje. Alleen op het gebied van kunststofpompen werden grote vorderingen geboekt. In 1962 begon namelijk in de voormalige villa Parkzicht (ín de hoek van de Eikendreef en de Kromme Steenweg aan de uiterste westpunt van het fabrieksterrein gelegen) de proeffabricage van uit kunststof vervaardigde pompen. De produktieprocessen waren zeker voor die tijd zeer geavanceerd.
In 1964 werd de proeffabricage van kunststofpompen omgezet in een reguliere produktie. Deze bleek zeer succesvol, zodat in 1967 tegen Parkzicht een nieuwe produktiehal werd aangebouwd. De oude villa zelf bleef overigens óók in gebruik tot aan de ontruiming in februari 1993.
Verder valt er uit de jaren 1960 niet veel belangwekkends te melden. ln 1963-1964 werd juist ten noorden van het fabrieksterrein de Kasteeltraverse aangelegd. Het was hierbij nodig om ook het laatste deel van de oude knoopfabriek te slopen. Begemann kreeg er onder de traverse een flinke betonnen opslagruimte voor terug. Deze werd gebruikt voor het opbergen van grote gietmodellen.
In 1966 werd de pompentekenkamer nog uitgebreid met een overbrugging van de "parkeerplaatsen der Directieauto's" tegenover de hoofdingang van de kantoren. Het staalwerk hiervoor werd in eigen beheer gemaakt.
Tenslotte werden in de jaren 1966-1969 nog enkele moderniseríngen gerealiseerd in de afwerking van constructiewerk. Naast de al bestaande gritstraalcabine aan de kop van de constructiewerkplaats kwam een verfspuitcabine (met gefilterde afzuiging van de spuitnevel). Om het vers gespoten werk geconditioneerd te kunnen drogen kwam verder naast de constructiewerkplaats een Nissenhut te staan, met luchtverwarming en gefilterde afzuiging van de oplosmiddeldampen. Deze investering was nodig om Begemann in aanmerking te doen komen voor een aandeel(tje) in het belangrijkste project van Rijkswaterstaat uit die tijd: de schuiven voor de Haringvlietdam. De genoemde conserveringstechniek was bij dit werk dwingend voorgeschreven. Ook andere constructiewerkplaatsen moesten er soortgelijke investeringen voor doen.
Om plaats te maken voor de Nissenhut werd de kraanbaan van de opslag hijsmiddelen (de voormalige drijfassendraaieríj) gesloopt. De montagetechnieken voor staalconstructies waren inmiddels sterk gewijzigd en het werken met montagemasten en -gieken was geheel verdrongen. Voor een montage werden nu mobiele kranen van een speciaal bedrijf ingehuurd. De oude assendraaierij zelf werd pas in 1988 gesloopt, in verband met een door de Gemeente gewenste herziening van de rooilijn van de Eikendreef. De Nissenhut verdween toen ook weer; om plaats te maken voor een nieuw magazijn, dicht tegen de constructiewerkplaats gelegen.
In de jaren 1970 raakte Begemann steeds dieper in de problemen. In die tijd stegen de loonkosten pijlsnel en het bedrijfsleven stond voor de taak, de produktiviteit van de arbeiders navenant te verhogen. Dat leidde tot ingrijpende reorganisaties en tegelijkertijd ook bedrijfsmoderniseringen. De reorganisaties hadden tot doel de omvang van het personeel te verminderen. De moderniseringen dienden om met dat geringer aantal mensen méér werk te doen.
De outíllage van Begemann was echter sterk verouderd. De verbeteringen van de jaren 1950 waren niet voldoende geweest. De bedrijfsgebouwen waren oud, deels ook flink verwaarloosd. Het complex lag inmiddels midden in een woonwijk en het aantal klachten over lawaai en stof nam snel toe. De werkomstandigheden in de werkplaatsen waren verre van gunstig. Zo werd pas in 1972 de constructiewerkplaats voorzien van een ruimteverwarming met aardgas-gestookte infraroodstralers. Vóór die tijd was de ruimte gewoon onverwarmd geweest.
Twee significante wijzigingen in de constructiewerkplaats volgden nog in 1977. De schuifdeuren in de kopgevel van de vijf-tons hal aan de Kanaaldijk werden dichtgemetseld. En van de westelijke kopgevel van de tien-tons en de vijf-tons hal werden een deel van het oorspronkelijke regelwerk en alle halfsteens-metselwerk verwijderd en vervangen door glasvezelversterkte kunststof golfplaten op een nieuw licht regelwerk. De oude kopwand was er namelijk slecht aan toe. De mortel was uitgespoeld en er waren hele gaten in het metselwerk gevallen.
De semi-transparante plasticplaten deden wonderen voor het licht en de sfeer in de hal. Bezoekers uit recente jaren raakten unaniem onder indruk van deze "kathedraal van licht en ijzer". In de oorspronkelijke bouw was het licht bepaald een stuk slechter geweest!
In de machinefabriek bleven de verbeteringen van de jaren 1970 beperkt tot de uitrusting - er kwamen enkele nieuwe gereedschapswerktuígen bij en er werden enkele vrijstaande zwenkkranen opgesteld, waarmee de machines makkelijker beladen konden worden.
De grootste wijzigingen in het bedrijf vonden plaats in de gieterij. Deze werd in 1977 grotendeels omgebouwd. De koepelovens verdwenen en er kwam één enkele oliegestookte 3-tons trommeloven voor in de plaats. Enige tijd later werden er nog drie inductie-ovens aangeschaft, met een maximaal smeltgewicht van 350 kg.
Het cokeshok kon nu verdwijnen (geen cokes meer nodig); de kraan op het schrootopslagterrein werd eveneens afgebroken en er kwam een stel open opslagbunkers voor in de plaats. In 1989 werd daar nog een dak overheen gebouwd, misschien wel omdat het schroot er in die tijd wegens verminderde bedrijvigheid al héél lang bleef liggen.
Ook de inrichting en uitrusting van de gieterij en de zandbereiding werden grondig verbeterd. In de oostwand van het gieterijgebouw, die grotendeels uit gewapend glas bestond, werd dit glas vervangen door glasvezelversterkte kunststof golfplaten op een nieuw licht regelwerk. Het is niet duidelijk wat het directe nut hiervan was. Tot slot werd - in 1981 - ter verbetering van de arbeidsomstandigheden bij het uitbreken van de gietstukken (met overheidssubsidie) dwars door de gieterij een ondergrondse transportband aangelegd voor de afvoer van gebruikt vormzand naar een silo buiten het gebouw, vanwaar het zand met vrachtauto's naar een stortplaats elders kon worden afgevoerd.
Na de ombouw van de gieterij ontstonden forse technische aanloopproblemen, die Begemann ongetwijfeld veel geld hebben gekost.
Het Begemann-fabrieksterrein in 1978.
In de jaren 1980 veranderde er verder aan de bedrijfsoutillage vrijwel niets meer. Er was geen geld voor vernieuwingen of investeringen. De splitsing in twee autonome bedrijven na de overname door Van den Nieuwenhuyzen leidde er wel toe, dat voor Begemann Staalbouw B.V. naast de constructiewerkplaats een eigen kantoor werd neergezet. Dit werd uit tijdelijke units opgebouwd.
Het Begemann-fabrieksterrein in 1990.