Als je in een van de onderstaande "thumbnail"-tekeningen links-klikt, dan opent zich die tekening in een apart tabblad op groot formaat. De bestanden zijn meerdere MB groot, dus het openen kan even duren. Je kunt deze grote tekening scrollen om alle details te zien. Ben je klaar met een tekening, sluit dan het tabblad.
Rechtsklikken in de "thumbnail"-tekeningen geeft de mogelijkheid ze te downloaden of on-line te openen in je eigen grafisch programma.
Plattegrond met de stramienlijnen
Drie dwarsdoorsneden
Details van ramen en kolommen
Isometrisch: muren, kolommen en liggers
Isometrisch: kraanbanen en zwenkkranen
Isometrisch: dakspanten
Isometrisch: gordingen
Isometrisch: bovenaanzicht dak
De machinefabriek heeft in de loop van zijn bestaan een heel stel uitbreidingen en modificaties doorgemaakt. Ik onderscheid de volgende bouwfasen.
De oudste bij de documentatie in februari 1993 aangetroffen kern van de machinefabriek was het gedeelte tussen de stramienlijnen A en D en de stramienlijnen 5 en 7 (zie voor de stramienlijnen nevenstaande plattegrond). Dit oudste bouwdeel is niets anders dan (het restant van) de “nieuwe draaierij” uit 1879.
Aan de zuidzijde werd dit gebouw begrensd door een muur op stramienlijn A, met eenvoudige gietijzeren vensters model A. Deze muur was vrij licht uitgevoerd. Tussen de ramen stonden steunberen, waarop tevens een rail van een kraanbaan was opgelegd. Het is niet te achterhalen, wanneer die loopkraan werd aangebracht. Direct bij de bouw in 1879? Dat lijkt nogal vroeg. Ten behoeve van de shedspanten waren op de stramienlijnen 5, 6 en 7 boven in de muur bakstenen consoles uitgemetseld. Een belangrijk deel van de oorspronkelijke zuidmuur bestond nog in februari 1993. Wel waren er (in 1957) wegens toenemende bouwvalligheid aan de buitenzijde klampen op aangebracht, zware verticale U-balken, bedoeld om het verder uitbollen van het metselwerk tegen te gaan. De “nieuwe draaierij” werd aan de noordzijde, op stramienlíjn D, oorspronkelijk eveneens door een muur begrensd. Deze werd al bij de uitbreidingen aan de noordzijde van de machinefabriek gesloopt.
Op stramienlíjn B stonden drie gietijzeren kolommen model A. De kolomsteek was 3,5 meter. Op stramienlíjn C stonden ook drie gietijzeren kolommen, maar van een enigszins afwijkend model B. Op de kolomrijen, dus onder de goten tussen de sheds, lagen open langsliggers. Deze werden gevormd door paren met de rug naar elkaar gekeerde U-balken. Die lagen aan weerszijden van de kolomtop en werden met platen aan elkaar gekoppeld. Op deze langsliggers steunden lichte vakwerk-spanten voor de sheddaken. De spanten hadden staande I-balken in de bovenrand. De diagonalen waren in enkel hoekijzer. De onderrand was in dubbel hoekijzer. Voor de gordingen van de sheds koos men staande U-balkjes. Op de flauwe (zuidelijke) helling waren de sheds belegd met een liggend houten beschot op staande houten steekbalkjes; en gedekt met dakpannen op panlatten. Aan de noordzijde waren ruiten uit gewapend glas aangebracht. Bij de twee noordelijke beuken was overigens alleen het onderste deel bezet met glas, terwijl de bovenrand met dakpannen was ingedekt. Oorspronkelijk waren de sheds voorzien van kleine ruiten in houten kruisroeden. Deze werden echter vervangen door grote draadglas-ruiten in ijzeren roeden bij gelegenheid van één der vele uitbreidingen van de machinefabriek.
Vroeger liep in dit oudste gedeelte van de machinefabriek alleen in de meest zuidelijke beuk een bovenloopkraan. Eén rail van deze kraanbaan was opgelegd op de steunberen van de zuidmuur. De andere rail rustte op aan de kolommen aangegoten consoles, op een hoogte van 4,7 meter.
Op enig moment zijn ook in de twee andere beuken kraanbanen geïnstalleerd. Deze hangen aan breedflensbalken, die speciaal voor dit doel tussen de kolommen zijn gemonteerd.
De tweede bouwfase wordt gevormd door het onder één dak brengen, in 1890-1891, van enkele separate werkplaatsjes en de binnenplaats daar tussen. Bij deze gelegenheid werden de drie shedkappen van de “nieuwe draaierij” uit 1879 (bouwfase 1) tot over de vuurwerkerij doorgetrokken. Het in 1993 nog bewaard gebleven restant van dit bouwdeel werd begrensd door de stramienlijnen A en D, respectievelijk 7 en 16.
De bestaande muur aan de zuidzijde, op stramienlijn A, werd bij de uitbreiding verlengd. Het nieuwe deel werd wat zwaarder uitgevoerd en behoefde geen steunberen. Wel werden pilasters tegen de muur geplaatst voor de oplegging van de rail van de bovenloopkraan. De kraanbaan werd namelijk eveneens doorgetrokken. Vanwege de grotere dikte van de muur had men hier evenmin uitgemetselde consoles voor de dakspanten nodig.
Tussen de pilasters kwamen drie brede gietijzeren vensters model B en enige smallere, van het oude model A. De westelijke kopwand van de “nieuwe draaierij” moest immers bij deze uitbreiding gesloopt worden. De eruit vrijkomende vensters konden op deze wijze prima hergebruikt worden.
De muur op stramienlijn A bestond nog in februari 1993. Hij had hier en daar wel een verandering ondergaan. Zo was er bijvoorbeeld in 1915 een passage gemaakt tussen de machinefabriek en de oude gieterij. Voor deze passage werden twee van de vensters in de muur o[ stamoenlijn A opgeofferd. Overigens werd de oude gieterij (en dus ook de passage) kort na 1923 gesloopt. In het westelijk einde van de muur op stramienlijn A werd verder tamelijk recent nog een grote deur voor de expeditie-afdeling uitgebroken.
De muur op stramienlijn D werd in 1890-1891 natuurlijk eveneens verlengd, maar deze muur verdween bij de uitbreidingen aan de noordzijde van de machinefabriek.
Aan de westzijde van het gebouw werd in deze bouwfase 2 de oorspronkelijke houten kopwand (op ijzeren kolommen) van de vuurwerkerij nog gehandhaafd. Die verdween in 1911, bij de bouw van de riemschijvenmakerij. De riemschijvenmakerij werd op zijn beurt in 1949 gesloopt. Bij de opname in februari 1993 werd dus een derde generatie kopwand aangetroffen, met een zware gewapend betonnen regel boven de karakteristieke stalen ramen.
Op de stramienlijnen B en C werden in 1890-1891 smeedijzeren kolommen model C neergezet. Die waren opgebouwd uit vier samengeklonken kwadrantprofielen. Met de kolommen B-9 en B-10 was iets merkwaardigs aan de hand. Men wilde (omstreeks 197O) de machines die hier in de zuidelijke beuk waren opgesteld, beter toegankelijk maken. Daarom werden van de genoemde twee kolommen de onderste delen compleet weggenomen. De resterende topjes werden ondervangen op een dubbele brugligger in vakwerk tussen de kolommen B-8 en B-11. De helften van de ligger werden aan weerszijden tegen de kolommen B-9 en B-11 gebout, waarna de kolommen B-9 en B-10 konden worden doorgebrand.
De langsliggers bovenop de kolommenrijen en de sheds waren op precies dezelfde wijze geconstrueerd als die van de “nieuwe draaierij” c.q. bouwfase 1.
In de loop der jaren zijn steeds weer nieuwe machines opgesteld in de machinefabriek. Van de opbouw van de oudste vloeren kon dus bij de documentatie niets teruggevonden worden. De vloer bleek bedekt te zijn met een waar mozaïek van betonplakken, vol grillig gevormde stukken waar ooit machines hadden gestaan. Een allegaartje. Oorspronkelijk zal het vermoedelijk een aangestampte aarden vloer geweest zijn, of misschien ééntje van in teer gelegde kops-houten blokken. Daarover is niets bekend.
De derde bouwfase van de machinefabriek hangt samen met de nieuwbouw van het eerste kantoor in 1907. Toen dit kantoorgebouw werd neergezet, overdekte men tegelijkertijd ook het plaatsje bij de zuidoosthoek van de machinefabriek, bij de oorspronkelijke grote toegangspoort van de “nieuwe draaieríj”. Het in 1993 nog bewaard gebleven restant van dit bouwdeel werd begrensd door de stramienlijnen A en D, de oostelijke kopwand van de machinefabriek en stramienlijn 5.
De bestaande muur aan de zuidzijde, op stramienlijn A, werd bij deze uitbreiding naar het oosten verlengd. Er zat hier een lichte knik in, een gevolg van het precieze verloop van de oude erfscheidingen. De grote deur in deze wand werd later aangebracht; maar het hooggeplaatste gietijzeren raam model C nabij stramienlijn 2 was wel authentiek.
Van de muur die oorspronkelijk dit bouwdeel aan de noordzijde afsloot, was in verband met latere uitbreidingen van de machinefabriek niets meer terug te vinden.
De derde bouwfase kreeg een plat dak op - teken des tijds - zo min mogelijk kolommen. De afmetingen van gereedschapswerktuigen en te bewerken produkten namen voortdurend toe en dicht opeen geplaatste kolommen vormden een hinderlijke sta-in-de-weg. Verder konden, met de introductie van elektriciteit als krachtbron de uitgestrekte drijfwerken in de fabriek worden afgeschaft. Ook dat hielp het aantal kolommen te reduceren. Al met al stonden in dit bouwdeel slechts drie kolommen: op B-2/3, B-4 en C-4. Ze waren alle drie gelijk van constructie: samengesteld uit profielijzer en strip volgens model D.
Op de top der kolommen en aan de oostzijde opgelegd in twee steunberen van de oostelijke kopwand lagen twee - gezien de grote(re) overspanning - vrij forse langsliggers. Dit waren plaatliggers, met door verticaal opgeklonken hoekijzertjes verstijfde lijven. Op deze langsliggers rustten gewalste I-balken, die op hun beurt de houten dakbalken droegen. Het dak was geheel belegd met houten planken en afgedekt met asfaltpapier in mastiek, bestrooid met grind. In het dak werden twee glazen lichtkappen opgenomen.
De kraanbaan van de loopkraan in de zuidelijke beuk werd ook in dit nieuwe bouwdeel doorgetrokken. Vanwege de knik in de buitenmuur moest hiervoor in de muur een ondiepe uitsparing gemaakt worden. Je kunt_de kraanrail immers niet met de muur méé laten knikken. In de sectie B-C/3-4 werd in recente jaren nog een dwarse kraanbaan geïnstalleerd. De kraanrails hiervan werden eenvoudigweg onder de twee plaatlangsliggers gebout.
In 1922 werd in een stuk van de voormalige tuin van de heer E.H. Begemann naast de oude machinefabriek een nieuw magazijn gebouwd. We zagen al eerder, dat dit gebouw na de aankoop van de “Helmat” werd herbestemd tot afdeling bankwerkerij/pompenmontage. Door het afbreken van de scheidingsmuur, op stramienlijn D, werd deze afdeling in directe verbinding gebracht met de machinefabriek. In plaats van de muur kwam een lange rij kolommen, gekoppeld met een doorlopende vakwerkligger. De onderrand hiervan lag op 3,5 meter, de bovenrand op 6 meter. De systeemhoogte van de ligger was dus maar liefst 2,5 meter.
Het in 1993 nog bewaard gebleven stuk van dit bouwdeel werd begrensd door de stramienlijnen D en E (de noordelijke wand van de machinefabriek) en de stramienlijnen 9 en 14. De grootste breedte van het licht wigvormige gebouw was ruim 15 meter en het werd geheel kolomvrij geconstrueerd. Het platte dak droeg op rechte vakwerkliggers met een systeemhoogte van 2 meter. Met een H/L-verhouding van maximaal 1:7,5 waren die liggers wel zéér conservatief ontworpen.
Een nadeel van de grote liggerhoogte: de vrije hoogte onder de onderrand bedroeg niet meer dan 3,5 meter - eigenlijk te gering voor een gunstig gebruik van de ruimte. Zware kraanbanen konden er al helemaal niet in, wat vooral voor de afdeling pompenmontage een belemmering bleek.
Op stramienlijn E werden de dakliggers stuk voor stuk op een eigen kolom afgesteund. Elk van die kolommen bestond uit twee met de rug naar elkaar gekeerde U-profielen, op een onderlinge afstand van 8 cm gehouden door opgeklonken platen. De kolommen werden door twee horizontale regels met elkaar verbonden. Ook deze bestonden elk uit twee open-gekoppelde U-balken. In de eerste en laatste travee (E-9 tot E-10 respectievelijk E-13 tot E-14) waren A-vormige stabiliteitsbokken geplaatst. De reden waarom de liggers niet gewoon in de aangrenzende muur werden opgelegd? Die muur was - toen nog - eigendom van de buurman ....
We moeten nog even terugkomen op de kolommen D-9 tot D-12 aan de zuidzijde van het gebouw. Deze kolommen waren Model F: een uit maar liefst drie staande profielen opgebouwde tamelijk complexe vorm. Toch laat deze zich wel verklaren. De bestaande muur van de machinefabriek op deze plaats werd gesloopt tijdens de aanleg van het magazijn. Natuurlijk moesten vóór de sloop eerst de dakspanten ondervangen worden. Daartoe zette men in de machinefabriek, strak tegen de te verwijderen muur, de paren ruggelings gekoppelde U-balken. Vervolgens werd de muur afgebroken. Pas hierna werden in de vrijgekomen ruimte de enkele U-balken bijgeplaatst. Ter plaatse werden deze met de stripvormige diagonalen en enkele koppelplaten met de dubbele U-balken verbonden. Deze montageverbindingen werden daarom alle met bouten gemaakt; niet geklonken.
Het vlakke dak van dit bouwdeel was gedekt met prefab “cassettes”, gewapende Bimsbeton-platen van langgerekte vorm. Dit was in 1922 een hoogst moderne bouwwijze. De N.V. Betondak (een dochter van De Vries Robbé & Co. uit Gorinchem) introduceerde de Bimsbetoncassettes in 1916 in Nederland. Omdat de cassettes gewapend waren, kon een grote afstand tussen de gordingen aangehouden worden. Als gordingen werden hier gewalste I-balkjes gekozen. Een Bimsbetondak moest nog met dakvílt in mastiek worden belegd, want het materiaal was poreus. In het dak werden twee lange lichtstraten opgenomen.
In dit bouwdeel waren in recenter tijden nog twee lichte kraanbanen opgehangen, met diverse verrijdbare elektrotakels van 0,5 ton hijsvermogen. De kraanrails hiervoor werden direct onder tegen de onderrand van de vakwerkliggers gebout.
In 1949 werd de machinefabriek aan de noordoostzijde uitgebreid door het overdekken van het laatste stukje van de voormalige tuin van de heer Begemann. In die tijd stond dit lapje grond overigens meer bekend als “de tuin van het belastingkantoor”. Bij graafwerkzaamheden ter plaatse schijnen nog talrijke fiets-belastingplaatjes aan het licht gekomen te zijn, zo wisten oudere arbeiders van Begemann te vertellen. Het bouwdeel waar we het hier over hebben, werd begrensd door de stramienlijnen D en E, stramienlijn 8 en de oostelijke kopwand van de machinefabriek.
De staalconstructie van dit bouwdeel is tamelijk complex. Het was wederom de bedoeling, zo weinig mogelijk kolommen op de werkvloer te krijgen. Maar tegelijkertijd wilde men in de werkplaats wél een vrije hoogte van 5 meter. Men koos daarom voor een drievoudig sheddak met in de sheds ingevoegde hoofdliggers. De sheds werden (zoals gebruikelijk) op het noorden gericht, dus evenwijdig aan die van het oude deel van de machinefabriek.
Aan de zuidzijde van het nieuwe bouwdeel, op stramienlijn D, werd het laatste nog bestaande deel van de buitenmuur van de oude machinefabriek afgebroken en de rij kolommen doorgetrokken, samen met de doorlopende vakwerkligger daartussen. Zo ontstond ook hier een open aansluiting met de oude machinefabriek. Voor de nieuwe kolommen D-3 tot D-8 werden recht-toe recht-aan HE-balken gekozen, met aangelaste voetplaten. Het elektrisch lassen was in 1949 algemeen aanvaard in de staalconstructie (van gebouwen).
Aan de westzijde van het nieuwe bouwdeel, op stramienlijn 8, werden de drie hoofdliggers van de nieuwe sheds afgesteund op een zware gelaste rechte vakwerkligger. Aan de noordzijde rustte deze ligger op een eigen kolom, eveneens een HE-balk (E-8). Deze kolom werd met twee regels vastgezet aan het rijtje kolommen E-9 tot E-14. Zo kon mooi geprofiteerd worden van de hierin toch al aanwezige stabiliteitsbokken.
Aan de oostzijde van het nieuwe bouwdeel, bij de oostelijke kopwand van de machinefabriek, werden de drie hoofdliggers van de sheds in de muur opgelegd. Kort hierbij werden toch nog enkele kolommen geplaatst: twee op stramienlijn 3 en één op stramienlijn 4. Ook dit waren weer simpele HE-balken.
De drie in de sheds ingevoegde hoofdliggers waren rechte vakwerkliggers met een opvallend stavenpatroon met hele en halve diagonalen en dito verticalen. De bovenranden van de hoofdliggers vormden de nokken van de sheds; de onderranden ervan lagen op gootniveau. Haaks op de hoofdliggers stonden zes shedspanten. Het voorste spant, op stramienlijn 3, eindigde in de kopwand maar de overige vijf spanten (stramienlijnen 4 tot 8) omvatten de volle drie sheds. Omdat het gebouw licht wigvormig was, werd het dak naast de noordelijke shed afgesloten met een in breedte verlopend plat dakje.
Hoewel de sheds met hun voetbreedte van 5,4 meter smaller waren dan die van het oude deel van de machínefabriek (7,75 meter, 6 meter en 6,15 meter), werden hun spanten met meer diagonalen en gordingen uitgevoerd. Kennelijk was men er achtergekomen, dat een dakconstructie voor een machínefabriek niet solide genoeg kan zijn.
Van de twee recente 0,5-tons kraanbanen in het “magazijn 1922” was de zuidelijke ook in het nieuwe bouwdeel doorgetrokken. De ondersteuning van de kraanbaan was echter enigszins lastig. Aan de slappe onderrand van de shedspanten konden de kraanrails zeker niet worden opgehangen. Er werd daarom op de stramienlijnen 4 tot 7 een speciale kooiconstructie neergezet, uit tamelijk lichte HE-balkjes. Op stramienlijn 3 kon men er mee volstaan een horizontaal balkje tussen de bestaande kolommen te monteren.
Eveneens in 1949 werd de westkop van de machínefabriek gerenoveerd en uitgebreid. De resten van de machinekamer uit 1908-1909 werden nu geheel opgeruimd. Deze ruimte werd tussen 1926 en 1930 al omgebouwd tot schakel/trafo-kamer. Hij werd in 1944 door de Duitsers opgeblazen. Nu kwam dit stuk dus geheel vrij voor herinrichting.
Ook werd in 1949 de riemschijvenmakerij opgedoekt, waardoor nu de westelijke wand van de machínefabriek kon worden rechtgetrokken. Door dit alles ontstond er in de machínefabriek een nieuwe ruimte voor de pompenmontage en de expeditie. Daarmee lagen die afdelingen voor het eerst logisch geplaatst in het bedrijf.
Al met al spreken we hier over het bouwdeel, dat wordt begrensd door de stramienlijnen A en E en de stramienlijnen 14 en 19 (de westelijke kopwand van de machínefabriek).
Aan de zuid- en westzijde werden nieuwe muren opgemetseld, met een zware gewapend betonnen regel op gewapend betonnen kolommen boven de stalen ramen. De kraanrail bij de zuidwand werd langs de muur doorgetrokken. Bij de stramienlijnen 14, 15 en 16 rustte hij op gemetselde pilasters in de muur; bij de lijnen 17 en 18 op lichte vakwerk-kolommen model G.
De pilaster A-15 verdween bij het uitbreken van de grote deur voor de expeditie. De kraanbaan werd hier toen ondervangen op een extra stalen lateibalk.
In de fabriek zelf werden de oude kolommen B-14 tot B-16 en C-14 tot C-16 (geklonken kwadrantijzers) gehandhaafd. Nu streefde men ernaar, ook deze uitbreiding van de machinefabriek weer zoveel mogelijk kolomvrij te houden en daarom werden op de stramienlijnen 17 en 18 geen kolommen gezet. In plaats daarvan bracht men tussen kolom B-16 en de westmuur en tussen kolom C-16 en de westmuur vakwerk-brugliggers aan. De hiervoor gekozen vakwerken waren niet dezelfde. De ligger op stramien B moest namelijk een kraanrail dragen; die op stramien C (oorspronkelijk) niet.
Ten behoeve van de halfhoge staal/glaswand die de expeditie van de pompenmontage afschermde, waren op B-17 en B-18 trouwens tóch twee kolommetjes gezet. Dit waren lichte HE-balkjes, die verder geen dragende functie hadden. Ze liepen slechts tot aan de onderrand van de brugligger.
Op stramienlijn D verdwenen de laatste resten van de noordelijke muur van de oude machinefabriek. Hier werden de nieuwe kolommen D-13 tot D-16 geplaatst, met een doorlopende vakwerkligger daartussen. Deze kolommen bestonden elk uit twee ruggelings samengelaste U-balken. Die op het eerste gezicht niet erg voor de hand liggende keuze (waarom geen HE-balk?) hangt samen met de montageproblematiek. Vóór de sloop van de dragende muur moesten de kapspanten van de fabriek eerst ondervangen worden. Dat gebeurde steeds met één U-balk, de tweede van elk paar werd pas nà het verwijderen van de muur bijgeplaatst en dan aan de eerste vastgelast. Bij de stramienlijnen 17 en 18 mochten geen kolommen komen, daarom werd hier, net als op de stramienlijnen B en C, een rechte brugligger toegepast. Deze lag uiteraard precies in het verlengde van de over de rest van de stramienlijn D doorlopende hoge vakwerkligger.
Op stramienlijn E, tegen de muur van een voormalige “Helmat”-shed, werden vier nieuwe kolommen bijgeplaatst, E-15 tot E-18. Dit waren simpele HE-balken met aangelaste voetplaten. Ze werden verbonden door een topregel, die werd doorgetrokken tot het rijtje kolommen E-9 tot E-14 van het “magazijn 1922”. Tussen de kolommen E-17 en E-18 laste men bovenin nog een extra portaalverbandje uit hoekstaal, voor de langsstabiliteit.
Het dak boven de nieuwe westkop van de machinefabriek bestond uit twee aparte delen. Aan de zuidzijde werden de drie sheds van de oude machinefabriek tot aan de nieuwe westwand doorgetrokken. Aan de noordzijde kwam een plat dak, waarin twee korte sheds waren opgenomen. Het platte dak lag 0,5 meter lager. De doorgetrokken sheds van de oude machinefabriek steunden tot stramienlíjn 16 op de oorspronkelijke kolommen, en verder op de al genoemde brugliggers. Het noordelijk dak werd ondersteund op vier rechte vakwerkliggers. De eerste twee hiervan lagen tussen de kolommen D-15 en E-15 respectievelijk D-16 en E-16. De andere twee rustten aan de noordzijde op de kolommen E-17 en E-18 en aan de zuidzijde op de brugligger tussen D-16 en de westmuur. Het zal duidelijk zijn, dat deze laatste ligger tamelijk zwaar moest worden gedimensioneerd.