Is Hal 6 iets bijzonders, iets zó bijzonders dat het de moeite waard is, hem hoe dan ook, (min of meer) integraal te behouden voor het nageslacht?
In nette bewoordingen: ik geef een beredeneerde afweging van de monumentwaardigheid van het gebouw door zijn belang als document van de ontwikkeling van de Nederlandse staalbouw onder de loupe te nemen. Hierbij kijk ik alleen naar technisch-historische aspecten. De sociaal-historische aspecten - het belang van Hal 6 voor de Vlissingse gemeenschap als memento van het werken bij De Schelde - komen, naar ik aanneem, voldoende ter sprake in de culturele evaluatie van het Schelde-terrein die thans al wordt uitgevoerd.
De zeldzaamheid van Hal 6 wordt in niet geringe mate bepaald door de datering van de oorspronkelijke bouw: 1930. Hij is opgetrokken in geklonken constructie. De vorm is opvallend functioneel, daarin wijkt Hal 6 wel af van z'n tijdgenoten. Hij introduceert in vroege vorm het principe van het kniespant. De vorm van het kniespant zou later, met de opkomst van het electrisch booglassen (dat omstreeks 1930 aanving) verder uitontwikkeld en geperfectioneerd worden. Maar Hal 6 is een goed uitgewerkte en mooi gedetailleerde versie speciaal nog voor de geklonken bouwwijze. Accoord, gelast en met plaatliggers en/of kolommen is de bouwwijze nóg weer efficiënter dan geklonken. De techniek staat niet stil. Het is geen wonder dat het klinken als productietechniek snel verdrongen werd door het booglassen.
Zo werd Hal 6 dus een vroeg maar gelijk ook zowat het laatste voorbeeld van deze specifieke bouwvorm. Het zoekend vernuft van staalontwerpers en produktietechnische ontwikkelingen brachten al gauw weer nog verder geperfectioneerde ontwerpen en methoden.
Laat ik voorop stellen, dat een stalen loods van dit type extreem zeldzaam is in Nederland. Ik ken maar één ander voorbeeld van deze bouwwijze, eveneens van omstreeks 1930. Qua ontwerp is dat tweede voorbeeld inferieur aan Hal 6. Het is veel rommeliger geconstrueerd, minder goed toegesneden op het gebruik, het vertoont een rare mengeling van meerdere constructieve aanpakken. Het is bovendien kleiner.
Omdat de oorspronkelijke constructie anno 1930 zo zeldzaam is, kan hij zeker niet worden beschouwd als "de typische vertegenwoordiger" van een algemeen bekend en veel toegepast type staalconstructie. Daarvan zijn er overigens in Nederland al meerdere behouden.
Bij de heropbouw in 1950 bij De Schelde waren er heel wat wijzigingen nodig om Hal 6 geschikt te maken voor het aldaar voorzien gebruik. Ik heb die wijzigingen in de eerste sectie van dit rapport uitgeplozen en volledig gedocumenteerd.
Als gevolg van de modificaties in 1950 biedt Hal 6 ook een mooie en zeer tijdstypische mengvorm van geklonken (1930) en gelaste (1950) constructie. Hij presenteert bij nadere beschouwing een fraai beeld van de stand der lastechniek in 1950, die nog lang niet zo geperfectioneerd was als tegenwoordig. Verder toont hij eenduidig de hoge kwaliteit van het werk dat lassers van De Schelde leverden. Tenslotte laat hij zien, dat het gelaste knooppunt in 1950 bepaald nog niet zijn optimale vormgeving had bereikt.
De bijzondere charme en het speciaal belang van Hal 6 liggen verder in het feit dat hij een perfecte representant is van de hoge flexibiliteit en functionaliteit van staalconstructie als bouwwijze. Het is een subliem voorbeeld van de manier waarop men de vorm wist aan te passen aan de gebruikseisen. De bouwwijze met geringe vrije hoogte, tamelijk slank zadeldak, zeer groot vrij grondoppervlak en makkelijk te verbouwen (of zelfs grotendeels te verwijderen) wanden is perfect toegesneden op het eerste gebruik, als materiaalopslagplaats voor (hoogstwaarschijnlijk) handelsstaal.
De constructie is voor de heropbouw bij De Schelde vrij aanzienlijk aangepast (hogere kolommen; monorails aan de spanten gehangen; spanten in het midden versterkt en aan de zuid-einden gewijzigd). Dit alles om de loods speciaal op het nieuwe gebruik in de Plaatwerkerij toe te snijden. We zien hierin een bevestiging van de grote flexibiliteit van het bouwen in staal. De monorails zijn verder een geslaagde illustratie van de in de jaren 1950 sterk toenemende belangstelling voor materials handling.
Zo is Hal 6 dus al met al een uitnemende illustratie van het functioneel en licht ontwerpen, van het eenvoudig kunnen aanpassen aan zich wijzigende eisen, van het zinvol hergebruiken van bestaande constructies, van de overgang van de geklonken op de gelaste bouwwijze. Een echt fraai staaltje van de bijzondere voordelen van het bouwen in staal.
Dit gebouw en deze constructie kunnen (nog) altijd en blijvend dienen als een inspirerend voorbeeld van goed, doordacht, sober en zinvol bouwen. Oók voor moderne ontwerpers, constructeurs, architecten, bouwkundigen en aannemers.
Hal 6 is op technisch-historische c.q. cultuurhistorische gronden een monument dat het ten volle verdient (min-of-meer) integraal behouden te worden.