Het Brouwershuis (ook wel: het Waterhuis) in Antwerpen verzorgde al in de 16e eeuw de schoon-watervoorziening van een aantal nabijgelegen (kleinschalige) brouwerijen. Het water kwam, via een ondergrondse buisleiding uit de Herentalse Vaart. In het Brouwershuis werd het verse schone water geborgen in een groot gemetseld kelderreservoir. Van hieruit werd het met een ingenieuze paternoster-installatie opgeschept en naar boven gebracht. De machine werd aangedreven door een rosmolen op de begane grond. Boven stroomde het water uit in houten reservoirs, op ruim 20 meter hoogte gelegen. Van daar vloeide het onder invloed van de zwaarekracht zonder verder pompen naar de diverse brouwerijen. De rosmolen had een eigen paardenstal, ook op de begane grond.
De gietijzeren rosmolen. Let op de haakse overbrenging met conische gietijzeren wielen naar een liggende as direct boven de rosmolen. Op de achtergrond drie gietijzeren pompen op een rijtje. Ze worden met kruk-drijfstang mechanismen gedreven. De rechtgeleiding van de pomp-drijfstangen (harptype) is typisch voor de periode.
De oorspronkelijke installatie was ongetwijfeld in hout. In 1856 werd hij grondig gemoderniseerd. Er kwamen gietijzeren pompen en de rosmolen werd vervangen door een hoogst modern gietijzeren exemplaar, een fraai voorbeeld van de stand der techniek op dat moment. De houten opvangbakken werden tegelijkertijd vervangen door plaatijzeren.
In een ijzergieterij moet het te gieten ijzer natuurlijk wel eerst gesmolten worden. Dat geschiedde vanaf 1850 meestal in een koepeloven. Het ingekochte piek-, pig- of ruwijzer, samen met afvalijzer van voorgaande gietsessies werd in de oven gevoed, samen met houtskool of cokes als brandstof en brokken kalksteen als vloeimiddel.
De oven werd aangeblazen door een grote blaasmachine (ook wel windmachine genoemd). Die machine had een grote cilinder, waarin een zuiger op-en-neer werd bewogen. Grote leren kleppen regelden de in- en uitlaat van de lucht. Aanvankelijk was de blaascilinder een grote houten doos en de zuiger een plat, vierkant soort "deksel". De afdichting tussen beide was primitief, met touw en lappen en plukken paardehaar. Latere (veel effectiever) uitvoeringen waren in gietijzer, met echte cilinders. Ze leken sterk op de toen gebruikelijke stoomcilinders. Dat gold ook voor de andere componenten, zoals zuiger, rechtgeleiding en frame.
Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid, 1858
De ijzergieterij heeft één oven, die 6.000 K.G. en één die 4.000 K.G. ijzer kan bevatten, zoo dat men tegelijk 10.000 K.G. kan smelten. De ovens worden door eenen gewonen toestel geblazen; de cylinder wordt door een molen, waarin 2 paarden loopen, bewogen; deze rosmolen brengt tevens eene boormachine in beweging.
Elders op deze website bespreek ik de rosmolen, zoals die voor het malen van graan en veevoeder was ingericht. Ik besteed daarbij bijzondere aandacht aan het axiale rollenlager onder de koningsspil (de centrale as van de paardemolen). Je vindt de beschrijving op DEZE pagina.
Een paardemolen, met ingespannen paard, omstreeks 1910. Deze houten paardemolen is oud en afgeleefd. Ik vermoed dat deze opname in een maalderij gemaakt is.
Algemeen Handelsblad, 05-03-1839
Te Koop eene dubbele goede winstgevende Affaire, welke meer dan VIJFTIG JAREN heeft bestaan, met het Huis, Pakhuis, Zolders en een Paardemolen, tot het malen van verwstoffen, tras, schulpen, enz.
Algemeen Handelsblad, 22-08-1880
Te koop aangeboden bij de liquidatie van een blokmakerij: draaigereedschappen, waaronder een zware ijzeren Draaibank en verder verschillendo Draaibanken voor Hout- en IJzerwerk, een groote Paardemolen en drijfwerk gebezigd voor zwaar draaiwerk ....
Landbouwkundig tijdschrift, 1927
In den karnmolen liep het paard steeds rondom eene (staande) spil, waaraan het grote kamrad bevestigd was. De pols in de karn ging hier niet (zoals gebruikelijk) op en neer, maar had eene draaiende beweging, waarvoor zij drie vleugels had met gaten er in. Was het paard, gewoonlijk een der kleinste die men had. ingespannen, dan zou men het, wanneer het te traag liep, met zweepslagen kunnen aandrijven. Bij dezen molen gebruikte men de grootste karns. Hier werd ineens doorgekarnd. Op de temperatuur van de melk in de karn werd minder gelet. Was zij wat laag, wat men aan het melkgeluid wel hooren kon, dan werd het paard wat aangejaagd, om door een versnelden omloop van den karnpols eene temperatuurverhooging te verkrijgen.
Deze opname uit 1960 is afkomstig uit een opmeting van de Rijksdienst Monumentenzorg. Het betreft een (incomplete) karnmolen. De essehouten vertanding voor de aandrijving van de liggende as naar de karn was bovenop het grote wiel geplaatst en is hier dus niet zichtbaar.
Uit de destijds gemaakte beschrijving blijkt dat hier een verticale beweging van de karnpols werd gebruikt:
.... werd een horizontale as aangedreven. Achter een schot was daaraan een krukas (bedoeld wordt, een kruk) verbonden, die de ronddraaiende beweging omzette in de op en neer gaande beweging om de stok in de karnton met de daaraan aan de onderkant verbonden ronde plank met gaatjes de melk te doen karnen.
Onderstaande schetsen zijn uit dezelfde bron afkomstig. Ze tonen NIET dezelfde karnmolen. Over dit object werd geschreven:
Los naast de boerderij, aan de zuidwestzijde, staat een gebouwtje met een vrijwel compleet gebleven rosmolen die als karnmolen werd gebruikt. Het karnhuis annex bakhuis heeft een enkelvoudige grenen balklaag waaronder de grenenhouten molen staat opgesteld. Het molenwiel is opgebouwd uit twaalf balken en een ringbalk met essenhouten tanden die met houten spieën zijn vastgezet. De schoren naar de spil ontbreken.