Naainaalden zijn precisiegereedschapjes en als zodanig de aandacht van de ingenieur beslist waard. Het zijn (heel) kleine staaltjes van groot vakmanschap; ze zijn onmisbaar - onvervangbaar - in het maken, versieren en repareren van kledingstukken; en er zijn enorme aantallen van nodig, omdat het naaien HEEL lang puur handwerk is gebleven. Naalden tonen bovendien een grote verscheidenheid aan vormen en afmetingen.
Op DEZE pagina laat ik zien, hoe verbazend veelomvattend het naalden-assortiment is - nu, maar ook omstreeks 1876 al.
In Europa waren de twee belangrijkste produktiecentra van naalden te vinden in (1) Engeland (Redditch in de Midlands) en (2) Duitland (Aachen / Stolberg in het Rheinland). De fabrieken hier waren over de hele wereld bekend en vermaard. Ze exporteerden hun naalden "all over the World".
De meeste naalden zijn dunner dan een millimeter; van 25 tot hooguit een 100 millimeter lang. En altijd voorzien van een oog, om een draad door te steken. Zonder oog heb je niets aan een naald. Juist dat oog echter maakt een naald tot prijzig precisiegereedschap.
Het uitgangsmateriaal voor (metalen) naalden is altijd getrokken draad. Meestal koolstofstaal. Soms werden naalden uit messing vervaardigd, omdat dit ook bij gebruik in zweethanden of op zee niet roest. Maar de standtijd van (weliswaar koudverstevigd) messing is veel korter dan van gehard staal. Dat roesten was overigens wel een serieus probleem, want vroeger werd er géén oppervlaktebehandeling toegepast om het blanke staal te beschermen. De superglanzend en glad gepolijste staaloppervlakte was echt zeer gevoelig voor vliegroest - die de naald stroef maakte. De naaisters konden dat niet waarderen. Er werd aangeraden, de handen licht te bestuiven met talk- of puimsteenpoeder. Zolang dat maar geen vlekken maakte op het onderhanden naaiwerk.
De staaldraad werd aanvankelijk met de hand getrokken en was dus behoorlijk onregelmatig. Mechanisch getrokken draad was gelijkmatiger en kwam bovendien in veel grotere lengtes, op klossen, beschikbaar. Dat had dan wel weer het nadeel van kinken en kromming.
Als er met de hand werd geknipt, werden dubbele lengtes aangehouden (dus voor twee naalden ruggelings aan elkaar); werd er automatisch (machinaal) geknipt, dan werden enkele lengtes gesneden.
Bundels van zeg 5000 stukken op lengte geknipte draad worden vastgeklemd in twee zware ijzeren ringen, om daarna in de oven zachtgegloeid te worden.
Het pakket draden plus ringen wordt heet uit de oven genomen. Het is dan kersrood en het staal is zacht. Op een werkbank heeft men een gietijzeren plaat gemonteerd waarin dwars twee lange sleuven zijn uitgespaard. Het pakket wordt, direct uit de oven, op die plaat gelegd, met de klemringen precies in de sleuven. Men legt een tweede plaat, eveneens met gleuven, bovenop het dradenpakket. De tweede plaar heeft aan weerszijden een handgreep. Je drukt hem naar beneden en beweegt hem tegelijkertijd links-rechts heen en weer. De zachte naalden worden door deze handeling binnen enkele seconden keurig recht.
Op sneldraaiende zandstenen slijpschijven (die uit Frankfurt waren onbetwist de beste) werden de gerichte en ontbundelde draadstukken geslepen. In den beginne gebeurde dat zonder afzuiging; later werd het slijpstof met ventilatoren afgevoerd. Direct, zonder filteren, hup naar buiten. Dat wel. Het verlaagde de sterfte (op jeugdige leeftijd) onder de slijpers behoorlijk. De omgeving zal er vast veel last van gehad hebben.
De blanks werden aan één einde tot een lange, scherpe (tapse) punt geslepen. De werkman nam een rijtje blanks tussen duim en vinger, en kon deze zo, door een duimbeweging, allemaal tegelijk tegen de slijpsteen laten afrollen. Deze (veel oefening vergende) handeling werd al spoedig gemechaniseerd, door de blanks met een draaiende eindloze gutta-percha (Indiarubbber) band aan het rollen te brengen. Ze blijven daarbij op hun plaats, glijden langs elkaar en houden elkaar wederzijds in positie. De slijpsteen werd conisch afgedraaid en het hele mechaniek kon zijdelings over de tafel schuiven, waardoor de naalden al draaiend om hun as successievelijk langs de slijpsteen kwamen.
Met een handhamer en een handpons op een aambeeld; of later, op een riemvalhamer met speciaal slag-gereedschap, wordt de blank ter plaatse van het oog (bij enkele blanks) c.q. het ogenpaar (bij dubbele blanks) gevlakt, zodat bij de volgende processtap de ogen op exact de juiste plaats terecht zullen komen en niet zijdelings kunnen weglopen. De kans daarop is bij een puur cilindrische, dus ongevlakte, blank levensgroot. Tegelijkertijd wordt bij dubbele blanks in het midden een breekgroef ingestampt.
De valhamer wordt met een pedaal bediend. De hefhoogte is steeds gelijk, de hamer klinkt namelijk op de ingestelde hoogte automatisch uit. Het baargewicht is precies afgestemd op de vereiste klap. Deze blijft (dus) voor op elkaar volgende blanks steeds gelijk. De handpons c.q. het stempel onder de valhamer zijn precisiegereedschappen.
Het ponsen gebeurt op een handgedreven vijzel (schroef) pers. Een centrale schroefspil met grove trapeziumdraad beweegt het ponsstempel naar beneden (en boven). Een vliegwiel op de schroefspil krijgt (met de hand) een nauwkeurig gedoseerde zwaai. Bij dubbele blanks gebruik je ook een dubbel ponsstempel, zodat beide ogen tegelijk worden gemaakt. Deze produktiestap was meestal aan vrouwen voorbehouden.
Het ponsstempel centreert de blank automatisch onder de pons(en) en de geleiding van de ponsstift(en) moet zo stijf mogelijk zijn. Ook dit gereedschap is dus precisiewerk. Het oog mag immers (vrijwel) niet zijdelinds uit het midden zitten. Er moet aan weerszijden van het oog exact even veel materiaal overblijven.
De dubbele naalden worden nu in het midden, op de koud ingestampte breekgroef gebroken. Bij de vorige stap, het ponsen, ontstaat aan de onderzijde van het oog een braam (de baard). Deze wordt nu met de hand weggevijld. Gelijk wordt ook de kop van de naald schoon en min-of-meer bol gevijld, zodat er geen scherpe resten van de breekgroef achterblijven.
Hiervoor zijn verschillende mogelijkheden. Bij de zogenaamde "drilled holed" naainaalden wordt het oog met de hand op een vaste verticale fijnboorspil vanaf beide zijde met een speciaal zeer dun verzinkboortje (eigenlijk verzinkfreesje) net even verdiept. Dit werkt alleen bij naalden met een kort, bijna vierkant oog. Borduurnaalden met een langwerpig oog kun je zo niet zinvol bewerken. Als alternatief worden dan setjes naalden op horizontale staaldraden geregen, die getand zijn. De staaldraden met de bosjes naalden worden opgespannen in een mechanisch bewogen schudframe. Door de schudbeweging worden de ogen van de naalden aan de binnenzijde glad afgewerkt (gepolijst).
De zo ver gerede naalden worden verzameld in ondiepe ijzeren bakjes en in de oven verhit. Op het juiste moment worden ze uit de oven gehaald en direct uit de ijzeren bakjes in een grote bak met olie geschud. Daarbij wordt er goed opgelet, dat de naalden niet aan elkaar bijven kleven, zodat de harding voor elke naald door en door is.
Het ontlaten gebeurt op een grote, vlakke, tot de juiste temperatuur verwarmde gietijzeren plaat. Alternatief is een stoof, waar de naalden in bakken ingeschoven worden. Het ontlaten is dan net iets gelijkmatiger.
Eventeel als gevolg van de warmtebehandeling (licht) kromgetrokken naalden worden - stuk voor stuk - met een welgerichte en nauwkeurig gedoseerde hamertik op een klein goed vlak aambeeld gecorrigeerd. Dit werk vraagt grote ervaring gepaard aan snelheid van werken.
Batches van de zover gerede naalden worden in stroken canvas gerold met zachte zeep, olie en schuurpoeder. De canvasrollen worden met touw dichtgeknoopt. Ze zijn ruim een meter lang en een decimeter dik. Ze worden op een frame gelegd en dan onder walsen heen en weer gerold. Deze machine wordt met water- of stoomkracht bedreven.
Het rolproces duurt een acht uur. Hierna worden de naalden uitgepakt en in overvloedig zeepwater gewassen. Deze hele cyclus wordt, met steeds nieuw en fijner schuurpoeder, twee tot acht keer herhaald, de laatste keer met talk in plaats van schuurpoeder. De eindoppervlakte is dan werkelijk spiegelglad gepolijst.
Als extra nabehandeling worden de naalden soms "geblauwd". Een lange rij van evenwijdig liggende naalden wordt dan met de ogen, met precies de juiste snelheid, door een kleine gasvlam geleid. De ogen worden daardoor een weinig hoger ontlaten dan de lijven van de naalden, hetgeen werd beschouwd als een extra, zeer gezocht, kwaliteitsaccent.
De naalden worden in een plat bakje evenwijdig geschud, met de punt steeds in dezelfde richting gewipt en dan aan een laatste visuele controle onderworpen. Foute exemplaren worden strikt afgekeurd en uitgenomen. Goedgekeurde exemplaren worden in kleine series in fraai bedrukte papieren envelopjes gevouwen, klaar voor de verkoop.